In de klas toont zich de meester

Delen:

‘Er moet een Nationale Lerarenraad komen waarin docenten van alle schoolniveaus samen bepalen wat kinderen op school moeten leren.’ Met veel tamtam werd het bericht afgelopen dinsdag door Trouw gebracht. Of het gortdroge manifest van het Platform Leraar2023 aan de instelling van zo’n raad een bijdrage gaat leveren is zeer de vraag.

Moeten leraren meer te zeggen krijgen over wat leerlingen moeten kennen en kunnen? Uit een in juli onder circa 800 leraren in het po, vo, (v)so en mbo gehouden peiling is gebleken 67% van mening is dat leraren de belangrijkste stem moeten hebben in het proces van curriculumvernieuwing. Echt verrassend is dat natuurlijk niet. Toen de filosoof Plato meer dan 2000 jaar geleden zijn utopie Politeia schreef was het ook niet zo verwonderlijk dat hij bleek te vinden dat de filosofen in de staat de leiding moesten nemen. En toen meer dan 400 jaar geleden de frater dominicaan Tomassa Campanella in zijn La cittá del Sole schreef dat hij vond dat het regeren aan de monniken moest worden toevertrouwd, was dat ook nogal doorzichtig.  In Nederland is de besluitvorming over de inrichting van het onderwijs anders geregeld. Het parlement beslist over het wat, over de kerndoelen. De schoolbesturen gaan over het hoe, over de methoden. (De commissie Dijsselbloem heeft het belang van die werkverdeling in 2008 herbevestigd). En schoolbesturen zouden wel gek zijn als ze de expertise van leraren niet in hun overwegingen zouden betrekken. Leraren zijn veel meer dan uitvoerders van overeengekomen onderwijsbeleid, maar ze bepalen dat beleid niet. Er is op dat niveau ook medezeggenschap.

Het manifest van het Platform Leraar2032 is  een reactie op het project #onderwijs2032 waarin staatssecretaris Dekker aan heel Nederland vroeg om mee te denken over wat de kleuters van nu in 2032 moeten weten. Een dwaas plan natuurlijk, waarbij volstrekt voorspelbaar is dat rijp en groen aan ideeën in de overheidsbrievenbus wordt gedumpt en waardoor heel veel hobbyisten met en zonder commercieel belang nog teleurgesteld zullen raken. Het is niet zo vreemd dat de Nederlandse leraren zich danig gepasseerd voelen. In het interview in Trouw zeggen Alderik Visser en Jasper Rijpma daarover ook wel behartigenswaardige dingen, maar die rake voorbeelden vind ik in hun manifest niet terug. Ook in het niet zo erg representatieve onderzoek kwam ik een flink aantal belangwekkende ideeën tegen die de commissie #onderwijs2032 zeker moet overnemen.

Het manifest onder de titel In het curriculum toont zich de meester verzandt niet alleen in ondoordringbaar onderwijskundig jargon, maar kan, omdat het po en het vo moet omspannen, uiteindelijk ook nergens over gaan. Het gaat dan ook alleen maar over abstracta als doorgaande lijnen – afstemming is wel heel belangrijk – en werkzame dynamische curriculummodellen die op alle niveaus en in verschillende opleidingen en schoolsoorten kunnen worden geïmplementeerd. Het interessante van ons onderwijsbestel met zijn bijna honderd jaar oude onderwijsvrijheid is dat het de ruimte biedt om daadwerkelijk anderen accenten te leggen. Artikel 23 is hard aan revisie toe en die rare religieuze wortel moet er natuurlijk uit, maar de ruimte voor variatie moet beslist behouden blijven.

En vanzelfsprekend moet ook de leraar meer ruimte krijgen en niet voortdurend voor de voeten gelopen worden door de onderwijskundigen van het ministerie van OCW die haar of hem met het oog op verhoging van de kwaliteit met de verplichting tot het invullen van allerlei formulieren van het werk houdt. Hoe kan het toch zijn tot het managerdom in het onderwijs niet begrijpt dat het idee van ´aansturen´ haaks staat op de gepaste omgang met de hooggeschoolde professional die de leraar is. Waarom stond er in het advies dat de Commissie Leraren in 2007 onder de titel Leerkracht met het oog op het toen dreigende dramatisch tekort aan kwalitatief goede leraren uitbracht zo weinig over die broodnodige professionele ruimte?

Als het Platform Leraar2032 in zijn manifest één ding doet is het wel de waarde van het curriculum overschatten. De meester toont zich natuurlijk niet in het curriculum, de meester toont zich in de klas. Daar kan hij of zij een echte bijdrage aan de persoonsvorming van de leerlingen leveren. In het papieren leerplan meent het Platform iets beslissends te kunnen melden over ‘een meer evenwichtige balans tussen kerninhouden: vaardigheden en attitudes behorende tot de drie doeldomeinen (persoonsvorming, socialisatie en kwalificatie). Over wat die evenwichtige balans (onmogelijke term) in moet houden, daar kun je op alle niveaus flink van mening over verschillen en dat moet ook mogen. Die ruimte gaan we ons niet door een lerarenraad laten afnemen. Ik ben er overigens zeker van dat de leraar veel meer ruimte voor eigen curriculumontwikkeling heeft dan gedacht wordt. Over die ruimte zou het wekelijks moeten gaan in het basisschoolteam of het vakteam in het vo.

In het buitenland schep ik altijd geweldig op over de levendige publieke discussie die in ons land over opvoeding en onderwijs wordt gevoerd. Er gaat geen dag voorbij zonder dat er een artikel over te vinden is op de opiniepagina’s van de landelijke dagbladen. De overheid laat zich over het te ontwikkelen onderwijsbeleid adviseren door een groot aantal organen, die dat ook nog eens ongevraagd mogen doen. In die organen hebben ook leraren zitting. Er kan nog best een lerarenraad bij, maar die gaat natuurlijk niet de inhoud van ons onderwijs bepalen. Als de stukken leesbaarder en relevanter worden dan dit manifest, is er zelfs een grote kans dat de adviezen van harte worden meegenomen.

 

 

 

 

 

 

5 gedachten over “In de klas toont zich de meester

  1. Mee eens hoor. Maar ik heb wel het idee dat er de laatste 20 jaar weinig naar leraren is geluisterd. Ook leraren zijn niet allemaal hetzelfde en dat maakt het ook complex. Een onderwijspraktijk laat zich nooit helemaal plannen. Dat moet je ook niet willen. Het leven moet ruimte hebben.
    .

  2. Bedankt dat u de moeite heeft genomen om ons manifest van openhartig commentaar te voorzien. We hebben het vaker gehoord: de toon van het stuk is ambtelijk, het taalgebruik is aan wollige kant en het bevat hier en daar onderwijskundig jargon. Allemaal waar. Het manifest is gericht aan Paul Schnabel, voorzitter van het platform onderwijs2032. Nu weet ik niet of de heer Schnabel een voorkeur heeft voor wollig taalgebruik (ik vermoed van niet), maar het zal vast ook een verademing zijn geweest te midden van de kakofonie aan twitteroproepen en wenslijstjes van belangenverenigingen, waar het platform zich doorheen heeft moeten ploeteren.

    Dan over de inhoud.

    Wij pleiten in ons manifest inderdaad voor de invoering van een raad die zich bezig gaat houden met het proces van curriculumvernieuwing. Wat ons betreft zijn het leraren die de boventoon voeren in deze raad. Dit zal echter altijd in relatie tot andere belanghebbenden gebeuren. Wetenschap, SLO, de politiek. De hoofdlijn van ons pleidooi is echter dat de curriculumsystematiek (het stelsel) aan kracht wint, wanneer deze raad contact heeft en blijft houden met wat er gebeurt in het klaslokaal. U constateert het zelf al: de meester toont zich in de klas. Het is de docent die constant bezig met het (prachtige) samenspel tussen de leerstof, de leerling en de wereld. Vanuit zijn of haar vakmanschap weet de docent het beste wat werkt voor zijn of haar leerlingen en welke lesinhoud aangepast dient te worden aan een veranderde wereld. Curriculumvernieuwing is nooit af. Dit manifest is dan ook oproep om het project van herijking niet te laten eindigen met een punt, maar met een komma.

    Ik was dan ook erg blij met uw opmerking dat er veel meer mogelijk is rond curriculumontwikkeling dan nu bekend is. Ons manifest is óók bedoeld als handreiking aan leraren die meer willen doen met hun vak. Ik heb zelf het genoegen om samen met een aantal collega’s een vak te mogen ontwikkelen genaamd ‘grote denkers’. Dit ontzettend leuke werk raakt in mijn optiek de kern van waar leraarschap om draait. Het forceert ons om na te denken over wat we willen bereiken met ons onderwijs en hoe we onze doelstellingen kunnen laten aansluiten bij de belevingswereld van onze leerlingen. De evaluatie na de uitvoering levert weer noodzakelijke feedback op ons curriculum. Vanuit deze ervaring heb ik geleerd dat curriculumontwikkeling een dynamisch proces is, waarbij de rol van de leraar verandert van uitvoerder naar ingenieur (vrij naar mijn collega Laurent Chambon in de uitzending van VPRO Tegenlicht).

    Op dus naar een curriculum met krijt aan de jas!

    1. Alderik Visser heeft gelijk: we zijn het veel meer eens dan uit de ingenomen standpunten naar voren komt. En Jasper Rijpma benadrukt nog eens de kern van het verhaal: de positie van de leraar in het hart van de curriculumontwikkeling. Zelf heb ik meer dan veertig jaar lang aan de Universiteit Utrecht onderwijs mogen maken, uitproberen, evalueren, verbeteren en bij de tijd mogen brengen. Ik twijfel er sterk aan of er iets mooiers bestaat. Ik ben er echter allesbehalve zeker van dat het hart van alle Nederlandse leraren bij de curriculumontwikkeling ligt.

      Maar mijn blog ging vooral over de politieke naïviteit van het idee van een Lerarenraad, zoals dat met zoveel aplomb werd gelanceerd. In het proces van ´onderwijs maken´ zijn zoveel belangen in het geding, dat het complexe stelsel nauwelijks te veranderen lijkt. Op 5 juli schreef ik een blog over de manier waarop Sander Dekker probeert beweging in artikel 23 te krijgen onder de titel ‘Staatssecretaris wil scholen op basis van een goed onderwijsidee mogelijk maken’. Daarin kun je lezen hoe ongelooflijk moeilijk dat is en waarom. Toch mogen jullie erop rekenen dat ik met veel interesse de ontvangst van jullie ideeën door de commissie Schnabel zal blijven volgen. En ik weet ook, dat ik niet de enige ben.

  3. Kijk dan ook even mee naar Hupkens vs SCOL.
    Deze docente wiskunde is de juridische weg ingeslagen om haar gewerkte uren erkend en uitbetaald te krijgen.
    alles staat en valt met de tijd die je als docent krijgt en neemt, maar voor die tijd betalen is een heet hangijzer.

    fatsoenlijke arbeidsomstandigheden zijn de bouwstenen voor heel veel plannen.
    interessant: de vo raad en al haar leden vinden dat het een individuele kwestie is.

    Het lijkt allemaal niet voor jullie te gelden, maar een onderwijs waar heel bewust een steeds groter deel van het verrichte werk niet op papier zichtbaar is, knijpt haar werknemers (dood)ongelukkig en doet alles behalve voor kwaliteit zorgen.

    de rechtszaak spitst zich toe op de discussie HOE een docent aan dient te tonen dat ze meer werkt dan haar werkgever stelt. Daar wordt al drie jaar, met vrij weerzinwekkende argumenten, geen fatsoenlijk werkgever waardig, over gevochten.

    zie je: gewoon ZEGGEN dat je zoveel uur meer werkt zorgde voor de meest vreemde reacties. Alles stukken staan op iemanddoetiets.nl.

Laat een antwoord achter aan Piet Winkelaar Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *