Ik heb me al heel vaak afgevraagd waar het jongerenprotest blijft. De omstandigheden vragen om veel meer opstand dan valt waar te nemen. In het parlement is wel een fractie van een ouderenpartij te vinden die vooral bestaat uit babyboomers, die toen zij jong waren ook al heel goed in staat waren om voor hun eigen belangen op te komen), maar partijen die het expliciet voor jongeren opnemen, kan ik niet vinden. In de nieuwe eeuw heeft het scholieren- en studentenprotest wel enige aandacht naar zich toegetrokken, maar al te veel om het lijf had het toch niet. In 2011 waren er bijvoorbeeld acties van scholieren tegen het verplichte aantal lesuren en het voortgezet onderwijs, de zogeheten 1040-uren norm, maar de door het LAKS gewraakte ophokplicht verdween niet. En naar de resultaten gemeten heeft de maagdenhuisbezetting van 2015 alleen in naam iets gemeen met die van 1969. Die van 2015, met zijn terechte kritiek op de verschraling van de studieprogramma’s, duurde weliswaar anderhalve maand, maar werd gesmoord in wat een schoolvoorbeeld van repressieve tolerantie kan worden genoemd. Die van 1969 duurde maar vijf dagen, maar heeft wel een fundamentele verandering van de bestuurlijke verhoudingen tot gevolg gehad en grote onderwijsvernieuwingen mogelijk gemaakt.
Op het generatiedenken is in het algemeen heel veel kritiek mogelijk en op de irritante borstklopperij van de babyboomers niet minder. Wat mij betreft moet hun geslaagde revolutie gezien worden tegen de achtergrond van ingrijpende economische veranderingen. De jaren zestig generatie had zeker bijzondere verdiensten, maar de doorslaggevende factor was dat de aloude autoritaire verhoudingen gewoon niet meer te handhaven waren. De samenhang met economische ontwikkeling wordt vooral goed zichtbaar als duidelijk wordt dat de nieuwe verworven rechten – daadwerkelijk meebesturen en studiefinanciering waarvan je ook leven kon – in de door een economische crisis getekende jaren tachtig weer konden worden ingeleverd. De invoering van de zogeheten basisbeurs in 1986 betekende een dermate verslechtering, dat die in veel gevallen niet eens toereikend was om de kamerhuur te voldoen. Het bijzondere was dat de studiefinanciering ook nooit meer op het oude niveau werd hersteld, ook niet toen het eind jaren negentig economisch zoveel beter ging dat de bomen in de hemel leken te groeien. In 2008 was het weer crisis en toen minister Bussemaker om de een bijdrage te leveren aan het opvangen van de gevolgen het al langer op stapel staande zogeheten sociale leenstelsel echt wilde invoeren, probeerden de studenten aan de ooit verguisde basisbeurs vast te houden. Tevergeefs, de jaargang 2015-2016 kreeg geen basisbeurs meer. Het lijkt erop dat het de zogeheten millennials zijn die zich dit allemaal hebben laten welgevallen. Die generatie van tussen 1980 en 2000 geborenen, hadden de strijd op het vlak van de pensioenen en de pensioenleeftijd ook al van de babyboomers verloren, aldus het gezamenlijk oordeel van gerespecteerde onafhankelijke instituten als de WRR en het CBS.
Welke kenmerken worden de millennials eigenlijk toegedicht? Commerciële bureaus, zoals Motivaction, laten de Millenials wereldwijd in vijf groepen uiteenvallen. (Flash Report Glocalities, Think Global, Act Local. Amsterdam 2014). Zij willen vooral bedrijven ervan op de hoogte kunnen stellen waar zij hun kopers kunnen vinden. Er zijn ook analyses die de nieuwe generatie meer in termen vanuit geest van de tijd proberen aan te begrijpen. Het accent ligt dan op een deel van de jongeren, op dat deel dat een antwoord gevonden lijkt te hebben op de onmogelijke economische situatie waarin de generatie nu eenmaal geworpen is. Het zou om een generatie gaan die niet meer zoals vorige generaties op bezit uit is. Het gaat hen niet meer om spullen, maar om ervaringen. Ze gaan liever op reis en dan is bezit eigenlijk alleen maar ballast. Het zou hen ten diepste om vrijheid gaan. Wetenschappelijk onderzoek lijkt de rationale achter hun keuze te ondersteunen. In ervaringen investeren bevordert het gemeenschappelijke geluk, terwijl de gerichtheid op bezit uiteindelijk niet gelukkig maakt. Je kunt ook zeggen dat ze eieren voor hun geld kiezen. Nu de oude doelstellingen die status verschaften onhaalbaar zijn geworden moeten ze wel op zoek naar nieuwe idealen. Maar er is nog meer voor te zeggen dat ze nieuwe status quo inmiddels zonder enig protest hebben geaccepteerd. De Rotterdamse arbeidssocioloog Fabian Dekker promoveerde in 2011 op Flexibile employment. Risk and the Welfare State. Dat de grote arbeidsonrust die hij toen voorspelde volstrekt is uitgebleven, geeft hij nu ruiterlijk toe.
Nederland is het meest geflexibiliseerde land van Europa, maar tegen die door de overheid gecreëerde omstandigheden wordt nauwelijks geprotesteerd. Veertig procent van de beroepsbevolking heeft geen vaste baan. (Dekker wijst er fijntjes op dat het arbeidscontract pas een eeuw oud is. Flex is dus niet nieuw, zoals vaak beweerd wordt, maar juist stokoud). Flex leidt niet alleen tot loonmatiging, maar remt daarenboven de investeringen in onderwijs en opleiding. Voor zo’n 15 procent van de werkenden is die geflexibiliseerde arbeidsmarkt geen probleem. De grote meerderheid van de middelbaar en hoogopgeleide zzp-ers wil helemaal geen vaste baan met een baas. Maar ook de lager opgeleide flexwerkers, die zo onder loonmatiging lijden dat ze niet meer van hun salaris kunnen rondkomen, lijken hun lot te hebben geaccepteerd. Keer op keer wordt in dit verband een revival van het denken van Karl Marx gerapporteerd (zie bijv: Maartje Laterveer Millennials willen meer Marx. Maar waarom? ). De millennials zouden de eerste generatie vormen die hun hele ontwikkeling in een digitale omgeving hebben doorgemaakt. Die digital natives zouden in netwerken denken. Ik zie het bedrijfsleven amerikaniseren, dat wil zeggen hiërachiseren. Ik zie de millennials zich voegen.