Op 11 oktober pleitten de Amsterdamse wethouder Marjolein Moorman en de voorzitter MKB Amsterdam Bart Drenth in Trouw weer eens voor het gratis maken van de voorschool. Het ging hun duidelijk niet alleen om de kansengelijkheid van de kinderen, maar ook om het economisch rendement. Directe aanleiding was de aanzienlijke daling van de deelname van kinderen na de invoering van de kinderopvangtoeslag. In Amsterdam Zuidoost gaat het om een daling van ruim eenzesde.
Dezelfde dag was de wethouder te gast in het Radio1 discussieprogramma ‘Dit is de dag’ van Tijs van den Brink. Daar legde ze het allemaal nog wat uitgebreider uit. Nu de Harmonisatiewet is ingegaan functioneren Kinderopvang en peuterspeelzaal, waar de voorschool was ondergebracht, niet langer naast elkaar. De 16 uur voorschool moet wat haar betreft voor alle kinderen gratis zijn. Dat is belangrijk, want dat voorkomt dat kinderen achterstanden oplopen. We zien – aldus de wethouder – dat een achterstand op vierjarige leeftijd niet meer kan worden ingehaald. Dat is niet alleen schadelijk voor de kinderen, maar ook heel schadelijk voor de economie. Op de voorschool gaat het niet alleen om taal, maar ook om sociale vaardigheden – met elkaar omgaan, voor jezelf opkomen – en om het aanleren van empathie. Door het bredere beleidskader, waaronder de voorschool ressorteert, kan er veel meer met hoger opgeleide hbo-ers worden gewerkt.
De wethouder trekt de grote la met nooit in Nederlands onderzoek bevestigde feiten nog eens open. Volgens Moorman is er een overvloed aan cijfers – ook de SER heeft ze op een rij gezet – waaruit blijkt dat kinderen die de voorschool volgen een enorme voorsprong hebben op kinderen die dat niet doen. Die claim is nu juist is in het meta-onderzoek van Ruben Fukkink van eind 2015 uitdrukkelijk onjuist gebleken. De wethouder spreekt liever van speelschool dan van voorschool. Alle nieuwe inzichten laten volgens haar zien dat, als kinderen met elkaar spelen, ontzettend veel van elkaar te leren is. Dat klopt wel, maar het wrange is nu juist dat de kinderen op de voorschool, met zijn strikte op de cognitieve ontwikkeling gerichte vve, aan dat leerzame vrije spel nauwelijks toekomen. Deze investering in de gratis voorschool verdient zichzelf volgens de wethouder terug omdat het gelukkiger kinderen oplevert. Doordat ze een betere opleiding kunnen volgen hebben ze ook veel meer waarde voor de economie, aldus Moorman. Er wordt in dit verband vaak geschermd met de uitkomsten van het Amerikaanse onderzoek van Nobelprijswinnaar James Heckman, die zou hebben aangetoond dat van iedere in het jonge kind geïnvesteerde dollar zich 7,16 zou terugbetalen aan hoger inkomen en minder staatskosten. Als het om de Nederlandse situatie gaat is het ronduit belachelijk om met dergelijke Amerikaanse cijfers aan te komen. Die zijn in de VS namelijk voor een belangrijk deel te danken aan besparingen op het gevangeniswezen. In 2016 zaten per 100.000 inwoners 693 Amerikanen achter de tralies. In Nederland ging het om een vijftigtal.
Twee dagen later – op 13 oktober – interviewde Frits Spits in het Radio1 programma De Taalstaat Paul Leseman, die namens het ministerie van Onderwijs naar de effecten van de voorschool onderzoek doet. Leseman toonde zich niet veel voorzichtiger dan de Amsterdamse wethouder. Hij legde uit dat de voorschool heel belangrijk is voor de taalontwikkeling van peuters. Als peuters anderhalf twee jaar (!) zijn, verschillen ze, afhankelijk van hun achtergrond, aanzienlijk in wat ze al weten van de Nederlandse taal. Die verschillen zijn – als we er verder niets aan doen – heel erg bepalend voor hoe ze verder op school functioneren, en wat ze uiteindelijk voor maatschappelijke kansen hebben. Als ze dan naar de goede voorscholen gaan kan een belangrijk deel van die vroege achterstand ongedaan gemaakt worden. Helaas nog niet alles, maar het draagt, aldus Leseman, enorm bij aan hun kansen in de samenleving. Op de vraag of dat is onderzocht en of die achterstand later niet meer te overbruggen is zegt Leseman: ‘In Nederland hebben we die gegevens nog niet. Daar zijn we feitelijk mee bezig. De kinderen die wij hebben gevolgd zitten nu in groep 8, de resultaten moeten we nog analyseren. Maar in buitenlands onderzoek met vergelijkbare bevolkingsgroepen, zien we inderdaad die effecten tot in de basisschoolleeftijd en tot ver daarna doorwerken.’
Leseman doet hier net als of er in Nederland voor het eerst vve-effectonderzoek wordt gedaan en verzwijgt zodoende alle – ook eigen – eerdere mislukte pogingen om de effectiviteit aan te tonen. En omdat hij zijn nieuwe gegevens nog niet heeft, verwijst hij weer zonder enig voorbehoud naar buitenlands onderzoek. Laten we hier een eenvoudige winstwaarschuwing voor de komende resultaten van het Pre-COOL onderzoek van Leseman afgeven. In principe gaat het om interessant cohortonderzoek, maar het is volkomen helder dat, als dat ene onderzoek eindelijk positieve resultaten oplevert, daar nog geen enkele conclusie aan verbonden mag worden. Het replicatiedrama dat de afgelopen jaren in het sociaalwetenschappelijk onderzoek aan het licht gekomen is – een veel te groot deel van de uitkomsten van dergelijk kwantitatief onderzoek houdt na replicatie geen stand- vraagt om veel meer.
Nu zal duidelijk zijn dat de zorg voor het jonge kind er financieel gezien in Nederland nog altijd bekaaid afkomt. De reden dat de Kinderopvang in Nederland nooit een basisvoorziening is geworden moet gezocht worden in het feit dat ze pas echt ging groeien in economisch slechte tijden en dat, toen er eind jaren negentig wel geld beschikbaar was, privatisering tot overheidsideologie was verheven. De overheid heeft zich wat de zorg voor het jonge kind betreft via het peuterspeelzaalwerk altijd beperkt tot de financiering van achterstandsbestrijding en die heeft dus nog altijd niet de beoogde resultaten opgeleverd. Het voorstel van de wethouder om de strikte vve-programma´s niet alleen voor de zogeheten doelgroepkinderen, maar voor alle kinderen in te zetten tast de vrijheid van onderwijs op een nog grovere manier aan. Wie gaat de minister nu eindelijk eens een keer dwingen om initiatieven die meer recht doen aan de wijze waarop het jonge kind leert en meer recht doen aan waar het jonge kind behoefte aan heeft een reële kans te geven? De tegenstandster van wethouder Moorman in het debat onder leiding van Tijs van den Brink, de Haagse lector Deirdre Beneken, toonde zich een slecht discussiant, maar had met haar aantijging van staatspedagogiek wel volkomen gelijk. Hoe zou je het anders moeten noemen als kinderopvangorganisaties onder financiële druk van de overheid een bepaalde vorm van educatie verplicht opgelegd krijgen.