Het armoedeprobleem in Nederland is niet alleen nijpend, het wordt jaar in jaar uit groter. Negen jaar geleden groeide 1 op de 11 kinderen in armoede op. Twee jaar geleden was dat al 1 op 9. Vanuit de wetenschap is er traditioneel weinig belangstelling voor de problematiek. In de lezingencyclus ‘Opvoeden en opgroeien tussen wetenschap en praktijk’ [Wat een rare titel!] werd er op 23 mei 2019 in de aula van de Universiteit Utrecht eindelijk een bijeenkomst over het onderwerp georganiseerd die er … uiteindelijk eigenlijk helemaal niet over ging.
Aan het begin van de bijeenkomst heb ik gevraagd of er ook nog aandacht zou zijn voor de overheid als veroorzaker van het armoedeprobleem. Helder is dat de rijksoverheid in die afgelopen jaren de uitkeringen niet heeft laten mee stijgen met de kosten van het levensonderhoud. Helder is ook dat de overheid in die afgelopen jaren wel willens en wetens heeft bijgedragen aan de stijging van allerhande vaste lasten van gezinnen in armoede. Bekend is dat gezinnen die maandelijks structureel tekortkomen, steeds dieper wegzakken. Echte belangstelling voor mijn vraag was er niet onder de direct en indirect door diezelfde overheid bekostigde professionals in de zaal. In het algemeen vinden zij hun werk in de uitvoering van het oplapwerk van de dus mede door de overheid zelf veroorzaakte toestand.
Zoals gezegd, de bijeenkomst ging eigenlijk helemaal niet over opgroeien in armoede. Er was geen sprake van analyse van wat het opgroeien onder dergelijke omstandigheden voor kinderen betekent. Er waren geen systematische verslagen van gesprekken. Ook voor de manier waarop de opvoedingstaak van ouders door armoede wordt verzwaard was in de lezingen geen belangstelling. Er waren althans geen analyses van verslagen van gesprekken met ouders beschikbaar. Zoals gebruikelijk op dit soort bijeenkomsten recyclen de uitgenodigde wetenschappers hun PowerPoints vol psycho-sociale problemen die ook al met andere omstandigheden correleren. Gonneke Stevens (UU) putte uit het grootschalige vierjaarlijkse HBSC-onderzoek onder 11 tot 16 jarigen uit 40 landen. Ze kwam vertellen wat we allemaal al wisten. In lage SES gezinnen zijn meer problemen, want er zijn minder financiële mogelijkheden en er is meer stress, er zijn meer kwetsbare gezinnen, de leefstijl van de ouders is minder gezond, er is sprake van minder sociale steun en een beperkter toegang tot informatie en relatief gezien grotere deprivatie. Een hoge gezinswelvaart blijkt in bijna alle opzichten gunstig uit te werken. Stevens constateert dat de verschillen tussen lage en hoge SES-gezinnen – opleidingsniveau is een relevante factor in de SES – in de afgelopen 8 jaar stabiel bleven en dat het overheidsbeleid daar niets aan veranderd heeft.
Prof. Tom van Yperen deed het er in zijn bijdrage allemaal nog eens dunnetjes over. Ook hier ging het niet over ‘Opgroeien in armoede’ (de titel van zijn bijdrage) in termen van wat dat voor kinderen en ouders betekent, maar ook hij somde op welke problemen armoede zoal met zich meebracht. Hij meldde een grotere kans (verzuimde wel weer aan te geven hoeveel groter) op een slechtere gezondheid, overgewicht, obesitas, op een negatieve invloed op hersenontwikkeling, op onveilige hechting, op een slechter welbevinden en toekomstperspectief, op sociale uitsluiting, op kindermishandeling en op jeugdcriminaliteit. Als uitgangsstelling noteerde hij dat het bij gezinnen met opvoedproblemen en problemen als armoede en schulden zaak is om eerst aan de praktische zaken te werken, omdat er zo ruimte voor werken aan de opvoeding ontstaat. Na de bespreking van een alweer algemeen bekende lijst met de belangrijkste beschermende en bedreigende factoren en een uitstap naar de eeuwige behoeftenpyramide van Maslow werd de aanvankelijke uitgangsstelling omgezet in de volgende slotsom. Bij kinderen die opgroeien in armoede is het zaak om altijd te kijken naar en – waar nodig – te werken aan de kwaliteit van de opvoeding. Daar gaat veel bescherming van uit en … als ouder sta je daarin niet alleen. Als ik het goed begrijp wordt hier voorgesteld om opvoedingssteun in te zetten om de armoedeproblematiek te verdoezelen. Ik besef heel goed dat de materiële omstandigheden van de ouders van vandaag heel anders zijn dan die van de ouders waar Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846/1919) over sprak, maar ik blijf toch maar onverkort aan zijn slogan hechten: ‘Het heeft geen zin om over opvoeding te spreken als de voeding op is.’
(Ik neem de vrijheid om niet in te gaan op de bijdrage van Suzanne van Eijk (Gemeente Rotterdam) werkzaam als wijkteamleider in Rotterdam-Zuid, die het afgelopen jaar heeft meegewerkt aan een pilot om stress-sensitief te werken bij schuldenproblematiek. De helft van de slides van haar PowerPoint was gewijd aan plaatjes van de hersenen die moesten tonen wat stress daar doet. Mevrouw van Eijk heeft op dat terrein bij mijn weten geen bijzondere expertise. De zaal was ademloos).