Stel dat je door je krant in staat gesteld wordt om terug te gaan naar het gymnasium dat je zelf in de jaren tachtig van de vorige eeuw bezocht. Stel ook dat je er een ‘groot verhaal’ over mag publiceren in Het Blad, het maandelijkse magazine van de krant. Wat zou je doen? Hoe zou je dat aanpakken?
Petra de Koning, politiek redacteur van NRC-Handelsblad kreeg die kans. We mogen aannemen dat ze zelf het idee heeft aangedragen. Het is ook een prachtig idee. Daarover bestaat geen enkel misverstand. De vraag is of het een gemiste kans is.
Ze heeft haar verhaal omkaderd met twee ontroerende gebeurtenissen. Ze begint het met een verslag van een bezoek aan haar oud-lerares Nederlands, door wie ze van taal is gaan houden, maar het wordt niet echt duidelijk op welke manier de lerares dat voor elkaar gekregen heeft. Ze vertelt wel dat ze door de jaren heen is blijven voorlezen en dat ze een mooie stem had. Maar dat kan toch niet het enige zijn geweest. Ze was haar blijven zien, samen met haar beste vriendin, oud brugklasgenoot Karen Kruijthof. Ze zoeken haar op in het verpleeghuis. De Koning herinnert zich dat de eerste tekenen van dementie er misschien al in 1985 waren, toen zij in de zesde klas zat. De gebeurtenis waarmee ze haar verhaal afsluit is de begrafenis van oud-klasgenoot Steven Scholtus. De week ervoor is een afspraak met hem, waar ze hem had willen vragen om aan het verhaal mee te doen, niet doorgegaan. Steven was aan door blowen getriggerde psychoses bezocht. Hij had schizofrenie ontwikkeld en had last van stemmen gekregen. Maar zijn werk als ervaringsdeskundige voor een GGZ-instelling had hem onafhankelijk gemaakt van een uitkering. Hij had afgebeld omdat hij zich niet goed voelde. De dag erna is hij overleden.
De titel van het stuk luidt ‘Hoge verwachtingen’, want volgens De Koning waren zij en haar schoolgenoten in de jaren tachtig kinderen van wie veel werd verwacht. De oud-leerlingen die zij spreekt bevestigen dat. Frank Elderson, nu directeur bij de Nederlandse Bank, die in 1982 op school kwam, is er zelfs heel expliciet over: ‘Als je nadenkt over je leven denk je: Leef ik zoals mijn ouders dat graag wilden? Voldoe in aan de verwachtingen van de leraren? Conrector Fred Schouten, die in het stuk uitgebreid aan het woord komt, was inderdaad heel actief in het wekken van verwachtingen. Zo maakte hij Henrieke Herber duidelijk dat hij het conservatorium uiteindelijk toch maar hbo vond en zij denkt dat op haar beurt ze met de universitaire studie Italiaans wel bij hem kan aankomen. Ook Eric Verwaal zet hij aan om toch vooral een moeilijke taal te gaan studeren. Maar hoe het zat met de druk die door de ouders werd uitgeoefend? Daar lezen we eigenlijk niets over.
In haar beschrijving blijft De Koning voornamelijk in algemene termen hangen. Ze typeert het Utrechtse Christelijke Gymnasium in de jaren tachtig wel als een school waar de jaren vijftig nog niet ver weg en de jaren zestig nog maar net binnen waren. De school die eind 19de eeuw, als een van de drie protestants christelijke gymnasia in het land is opgericht, bleef tot het begin van de jaren 70 stijf en provinciaals. In 1972 verscheen de eerste katholieke leraar, in 1975 de eerste atheïstische lerares. Pas daarna volgden de jaren-zestig leraren. De Koning geeft aan dat verhoudingen tussen leraren en leerlingen in de jaren tachtig ook op haar christelijk gym als normaal golden. Ze laat het bij de constatering dat, toen ze het fenomeen in 1996 voor Vrij Nederland onderzocht, er niemand was die het nog normaal vond. Dat opvattingen met de tijd veranderen neemt ze blijkbaar voor lief, al meldt ze weer wel dat zij en haar medeleerlingen de bemoeienis van de leraren in haar tijd wel wat ver vonden gaan, maar wat te ver is en waarom, krijgen we weer niet te horen, en of ze er iets aan deden al helemaal niet. Dat conrector Fred zijn opvattingen over de scheiding van de ouders van een leerling niet onder stoelen en banken steekt, wordt afgekeurd, maar dat hij maandenlang een meisje in huis neemt dat vanwege de scheiding van haar ouders niet thuis kan wonen, wordt weer gewaardeerd.
Het is allemaal zo half half. Zo heeft De Koning het ook over ‘die kleine, misschien wat elitaire school’. Was het nu een elitaire school of niet? zou ik graag willen weten. Van de manier waarop de leraren probeerden de stand op te houden worden aardige voorbeelden gegeven. Zo moest je bijvoorbeeld ‘telefoneren’ zeggen en mocht je zeker niet van ‘bellen’ spreken. En er werd van je verwacht dat je in de vakanties kastelen en ruïnes bezocht. Karin Kruijthof, nu directielid van het VU-Medisch Centrum, zegt: ‘Ik denk dat we ons toen wel echt anders en beter vonden.’ De Koning constateert dat, als de leerlingen hun best deden om iemand neer te kijken, ze daar zelf heel tevreden over waren. De Koning vraagt zich niet af hoe daar door de buitenwacht tegenaan gekeken werd en misschien hoeft dat in dit verband ook weer niet per se. Want wat er in het verslag van De Koning juist zo overtuigend op ons af komt is de wereldvreemdheid die het Christelijk Gymasium in die jaren kenmerkte. Ze zegt terecht dat ‘de jaren vijftig nog niet ver waren’ en ik vraag me zelfs af of de jaren zestig al echt in het zicht waren. Voor de wereldproblemen, waarover men zich op andere VO-scholen sinds de jaren zestig druk maakte, is geen enkele aandacht. Daarnaast verzeilde Nederland begin jaren tachtig in de diepste economische crisis sinds de jaren dertig. Wij, pedagogen aan universiteiten, maakten ons grote zorgen over een verloren generatie. Mijn studenten uit die tijd hebben later, tijdens de economische opbloei in de jaren negentig, allemaal werk kunnen vinden, maar voor de meesten gold dat dat geen werk was in het vak waarin ze waren opgeleid. Bij Petra de Koning lezen we niets over aandacht op school voor de draconische bezuinigingen die toen bijna iedere Nederlander troffen.
Over het belang van gelijke kansen in het onderwijs wordt eigenlijk alleen maar badinerend gedaan. Het categorale gymnasium had in 1968 de Mammoetwet al overleefd. Daarin werd het voortgezet onderwijs hervormd en de hbs bijvoorbeeld wel, maar het gymnasium niet afgeschaft. Het gymnasium bleek later ook de aanslag van de Middenschool aan te kunnen. Nergens ter wereld wordt zo vroeg – al in het twaalfde levensjaar – geselecteerd als in Nederland. Steeds duidelijker wordt dat dat nu juist een van de belangrijkste oorzaken van de ongelijkheid van onderwijskansen is. De Koning vertelt dat rector Lucas Berk het land doorreisde met een verhaal over de waarde van klassieke talen en de waarde van de klassieke cultuur. En als er één element in het verhaal over het gymnasium is dat aanspreekt, is het vanzelfsprekend dat ene element. De aandacht voor literatuur die je op het Utrechtse Christelijke Gymnasium in die jaren aan kon treffen gun je natuurlijk iedere middelbare-school leerling. Joop Delmaer, de leraar klassieke talen, regisseerde samen met zijn vrouw de toneelvoorstellingen. Het ging daarbij niet alleen om Griekse tragedies, maar ook om het werk van een toegankelijke dichter als de Vlaming Paul van Ostaijen.
Aan het verhaal van Petra de Koning laat zich moeiteloos de andere kant van het probleem van ongelijke onderwijskansen aflezen. Het Utrechtse Christelijke Gymnasium was niet streng bij de toelating. 70 van de destijds 100 te behalen CITO-toetspunten waren voldoende om toegelaten te worden. Met kerst was de helft van de leerlingen uit de brugklas van Petra verdwenen. Maar als je er als zwakkere broeder terecht kwam, kon je het er ook erg lang uithouden. Er is het verhaal van de niet met name genoemde dromerige jongen voor wie het gymnasium te moeilijk was, maar die niet van school hoefde omdat de leraren dachten dat hij het op een andere school niet zou redden. Hij bleef twee keer zitten en huilde toen het voorbij was. Maar er is ook het verhaal van de regelrechte fraude met de leerlingenaantallen, die je op een school van die signatuur niet zou verwachten. Als door het vertrek van een leerling de klas onder de klassennorm terechtkwam, werd zo´n leerling administratief op school gehouden. Conrector Fred Schouten spreekt nu achteraf van een vrome leugen. Bijzonder ongepast, lijkt mij.
Dat De Koning, vooral ook tegen de achtergrond van de als maar groeiende ongelijkheid van onderwijskansen, zo weinig kritisch verslag doet over wat zich op haar oude school voordeed, is niet goed te volgen. Zelf komt ze uit een allesbehalve bemiddeld gezin. Dat gold voor driekwart van de kinderen op haar lagere school in IJsselstein. Op het Christelijke Gymnasium trof ze niemand met een dergelijke achtergrond. Ze weet uit eigen ervaring hoe moeilijk ze het heeft gehad op school. Daarom is het ook zo merkwaardig dat ze als ze de Nederlandse-Bank directeur Frank Elderson – met een neuroloog als vader en een onderwijzeres als moeder – vraagt of de school misschien een beetje elitair was, zijn antwoord voor zoete koek slikt. ‘Zo moet je het niet framen,’ zegt Frank, ‘Dit soort onderwijs staat ten dienste van iedereen. Het is een parel die we niet kapot moeten laten gaan.’
Petra de Koning (2019). Hoge verwachtingen. Het grote verhaal. Het Blad bij NRC, #36, november 2019, 42-52.