Raadsonderzoeker is een pedagogisch bijzonder uitdagend beroep. Het gaat immers om bemoeienis met opvoeding en verzorging van kinderen in gezinnen. Dat ervaren ouders en kinderen als privé en ligt dus per definitie gevoelig, temeer daar het oordeel van de raadsonderzoeker vergaande gevolgen kan hebben. Een van de spannende kwesties voor de raadsonderzoeker betreft het risico van ‘perfectionisme‘ – het gevaar dat ouders de maat wordt genomen aan de hand van een specifieke opvatting van goede zorg en opvoeding. Dit kan onder meer betrekking hebben op opvattingen over verzorging en veiligheid. De volgende casus laat niet alleen zien hoe in de praktijk met vragen betreffende dit laatste punt kan worden omgegaan, maar geeft ook aanleiding om op de condities en het karakter van overheidsbemoeienis te reflecteren.[*]
Onverzorgd en onveilig
Het gaat om een gezin bestaande uit moeder, een dochter van 18 en drie meisjes van 15, 10 en 6 jaar. Ieder kind heeft een andere vader; met geen van deze vaders is er contact. De directrice van de school waar de 15-jarige naar toe gaat, meldt een waslijst van klachten. Het meisje zou op school gepest worden, omdat ze er weinig verzorgd en onhygiënisch bijloopt en het meisje zou vaak ziek, lusteloos en moe zijn. Moeder zou hier niet alleen onvoldoende oog voor hebben, ze zou ook contact weigeren en grote weerstand hebben tegen hulpverlening. Moeder zou ruzie maken met de directrice en met andere ouders op het schoolplein; en ze weigert verder contact met de directrice. En tot slot meldt de directrice dat het gezin in een stacaravan woont, die vies, ongezond en onveilig zou zijn.
Net als in de vorige casus kent de raadsonderzoeker haar eigen hang ups, niet alleen als het gaat om netheid en hygiëne – ‘Ik ben vrij snel vies van dingen en ben erop alert dat ik een bepaalde standaard heb maar dat iets anders ook ‘goed genoeg’ kan zijn. Maar wanneer zo gesproken wordt over een huishouden en een kind, moet ik me hier heel erg bewust van zijn. Ik word op zo’n moment geconfronteerd met mijn eigen visie op hygiëne en wat acceptabel is in de opvoeding van kinderen. Ook heb ik gelijk een waardeoordeel over het feit dat er vier vaders betrokken zijn bij vier kinderen waarvan met geen één contact is.’ Daarom besluit ze samen met een collega op pad te gaan.
Bij het eerste huisbezoek is moeder (zogenaamd) niet thuis. Het een na jongste kind van 10 doet open. Intussen horen zij moeder op de achtergrond. Terwijl haar collega met het meisje praat, heeft de raadsonderzoeker de gelegenheid om haar ogen de kost te geven. ‘Ik zag een vies huishouden, smerige vloeren en wanden, overal vuilniszakken. Het rook aan de voordeur niet fris en het meisje had zwarte voeten en een kapotte broek.’ Bij het tweede huisbezoek komen ze binnen. Het huishouden oogt op dat moment meer opgeruimd. Maar ze zien ook dat er hout wordt gestookt in een houtkachel in het midden van de caravan. Het blijkt nauwelijks mogelijk de veiligheidsrisico’s die dit met zich meebrengt met moeder te bespreken. Zo stuiten ze op meer weerstand bij moeder. De directrice raadt een bezoek aan de huisarts of jeugdarts aan, maar moeder wijst dat af. Zij geeft aan al naar een arts te zijn geweest en de dokter kon volgens moeder geen fysieke oorzaak vaststellen met betrekking tot de klachten. Haar weerstand is in zoverre begrijpelijk dat er al een ondertoezichtstelling is geweest en net een jaar eerder is afgesloten. Toch leidt deze houding van de moeder bij de raadsonderzoeker in eerste instantie tot de gedachte ‘dit is zo klaar als een klontje’. Aan de andere kant vindt ze het ook lastig, ‘omdat alle informatie uit de melding is gebaseerd op het verhaal van één persoon, die ook nog in conflict is met de moeder’.
Daarop proberen de raadsonderzoekers zoveel mogelijk contactpersonen te benaderen na toestemming van de moeder. En dan begint het beeld stap voor stap te kantelen. Ze spreken met de enige hulpverleenster die moeder vertrouwt en die regelmatig bij haar over de vloer komt. Die heeft geen concrete zorgen. Ze spreken de oudste dochter. Die erkent dat het niet allemaal makkelijk gaat en dat het gezin grote weerzin heeft tegen nieuwe bemoeienis van buitenaf, maar ook dit gesprek leidt allerminst tot bijzondere zorgen. Ze spreken uiteraard de 15-jarige en die blijkt wel degelijk vriendjes en vriendinnetjes in de klas te hebben en goed contact te hebben met enkele docenten en open over haar gedachten en gevoelens te praten. Ze spreken een van deze docenten en die bevestigt dit beeld. Tenslotte constateren ze dat de band tussen de moeder en de 15-jarige evenals met de andere kinderen ‘opmerkelijk goed en warm’ is. Daarop besluiten ze geen ondertoezichtstelling te verzoeken.
Terugblikkend zegt de raadsonderzoeker: ‘Ik heb deze zaak samen met een collega opgepakt. Op deze manier konden we elkaar scherp houden om ons ervoor te behoeden dat onze eigen waardeoordelen de bovenhand kregen. We vonden er namelijk nogal wat van.’
Resteert de kwestie van de veiligheid. Op dit punt is het belangrijk te wijzen op een cruciale uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit 2006 (Walla & Wallova vs Tsjechië). Het Europees mensenrechtenhof constateerde dat de rechtvaardiging voor ingrijpen in de gezinssituatie in dit geval niet correct was, omdat er geen twijfel was aan het vermogen van de ouders om hun kinderen op te voeden. Het Hof stelde dat de Tsjechische autoriteiten het onderliggende probleem hadden ontkend – namelijk dat het gezin geen fatsoenlijke huisvesting kon vinden – en dat ze daarom met andere maatregelen hadden moeten reageren.
[*] Ter bescherming van de privacy van betrokkenen zijn alle herkenbare elementen aangepast.