In augustus 2005 startte de Stichting Ideële Ether Reclame (SIRE) een voorlichtingscampagne onder de titel Kort Lontje. Door middel van spots op televisie en radio werd de Nederlander op de hoogte gebracht van zijn asociale gedrag en zijn snelle geïrriteerdheid. Uit een enquête van TNS NIPO was gebleken dat bijna iedereen (90%) zich stoorde aan asociaal gedrag van anderen, hoewel dat bij de ouderen nog sterker was dan bij jongeren. Vooral in het verkeer, maar ook in de winkel en op straat, ontstonden gemakkelijk irritaties. Vrouwen en ouderen vonden in het algemeen dat ze zich netjes gedroegen in het verkeer. De geïrriteerde reacties werden geuit in de vorm van gebaren, schelden en agressief gedrag. Vrouwen werden vaker geconfronteerd met verbale reacties en mensen die een vervelende toon aansloegen. Mannen kregen meer met agressief gedrag te maken. Men was zich van hun eigen korte lontje veel minder bewust dan van dat van anderen. In de hectiek van de grote stad bleken de irritaties veel vaker voor te komen dan in de rest van het land. De Nederlander vond dat mensen elkaar vaker zouden moeten aanspreken op asociaal gedrag, maar slechts een derde van de ondervraagden zei het ook te doen. In het televisie- en het radiospotje in het kader van de campagne Kort Lontje, werd het in het onderzoek geschetste asociale gedrag en de geïrriteerde reacties niet al te geloofwaardig nagespeeld. Mijn algemene oordeel was toen dat de campagne met het concluderende zinnetje ´We hebben soms een íets te kort lontje in dit landje´ het hufterige gedrag niet effectief aan de kaak stelde, maar juist eerder, onbedoeld en ongewild, legitimeerde. Het ´Ik heb nu eenmaal een kort lontje´ wordt nog altijd als serieus bedoeld excuus ingebracht. Er zijn mensen die ervan uitgaan dat ze recht hebben op een kort lontje.
Als het om de beleving van de horkerigheid gaat wijken de onderzoeksresultaten waarmee SIRE nu, veertien jaar later in het kader van de nieuwe campagne, op de proppen komt nauwelijks van de toenmalige af. 70 procent van de Nederlanders vindt dat mensen steeds minder aardig voor elkaar zijn. Ruim 60 procent durft er niets van te zeggen vanwege de angst om agressie uit te lokken. De cijfers passen in het algemene beeld van de discrepantie tussen de door mensen beleefde omvang van de criminaliteit en de feitelijke omvang van de criminaliteit. Het CBS houdt die cijfers nauwkeurig bij en constateert al jaren een langzame maar zekere afname van alle respectloze gedragingen die het in de nieuwe #DOESLIEF-campagne moeten ontgelden. Wat mij betreft is er veel te weinig aandacht voor vormen van agressief gedrag die door nieuwe praktijken worden opgeroepen. Er zijn wetenschappers die tot hun laatste snik willen verdedigen dat nieuwe technologieën op zichzelf niet slecht zijn, maar door mensen op een goede of slechte manier kunnen worden gebruikt. Als het om de nieuwe communicatietechnologieën gaat wil ik die stelling graag tegenspreken. Sociale media genereren agressiviteit. Natuurlijk is het soms ook gewoon even wennen geblazen. Toen de mobiele telefoon in zwang kwam hingen er in cafés en restaurants aansporingen aan de wanden om anderen niet met je luide gesprek te storen. Die zijn reeds lang verdwenen. Dat deelname aan het drukke snelverkeer agressie kan oproepen weten we al veel langer. Het is in 2019 nog altijd een van de grote ergernissen. In 2007 kwam Veilig Verkeer Nederland met een voorstel om de opgestoken middelvinger te vervangen door de open opgestoken hand. De invoering van dat standaard-excuusgebaar met het oog op het op voorhand voorkomen van agressieve reacties op een domme fout, was zo gek nog niet, maar het heeft geen ingang gevonden.
Van de effecten van de #DOESLIEF-campagne heb ik geen hooggespannen verwachtingen. Dat wil niet zeggen dat het uitgangspunt om onaangenaam gedrag met vriendelijkheid en hoffelijkheid te bestrijden een verkeerd uitgangspunt zou zijn. Zelf kan ik me uit de afgelopen jaren wereldwijd maar één enkele keer herinneren dat ik op de vraag ‘Mag ik u iets vragen?’ een negatief antwoord kreeg. Het gunstige effect van de nieuwe SIRE-campagne is dat de aanpak van onaangenaam gedrag weer onderwerp van gesprek is geworden en dat we er wel van overtuigd moeten raken dat het voorgestane middel op een ander niveau moet worden ingezet. Inmiddels is ook duidelijk geworden dat een aanpak als het Rotterdamse sis-verbod niet werkt. Op die manier kan het geloof in de kracht van de opvoeding thuis en op school terugkeren. Niet omdat we daar zo van overtuigd zijn, maar vooral ook omdat we niets beters hebben.