Zorgvuldig gepland in de eerste week van de mondiale klimaattop in Glasgow presenteert Jan Rotmans, hoogleraar Transities en duurzaamheid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam zijn nieuwe boek getiteld Omarm de chaos. Rotmans voorziet de komende decennia een chaotische ontwikkeling op talloze gebieden en hij stelt dat we deze chaos moeten omarmen om er goed doorheen te komen. Opvallend genoeg percipieert Rotmans, medeoprichter van klimaatactiegroep Urgenda, deze door hem verwachte chaos vooral als een ‘morele crisis’. Waar in Nederland, Glasgow en elders in de wereld velen stevige actie van de politiek inzake klimaat- en milieubeheersing verlangen, benadrukt Rotmans nu het belang van een ‘innerlijke transitie’ – ‘het zit ín ons’. Wat je echter ook van zijn bespiegelingen mag vinden, op één punt heeft Rotmans zonder meer gelijk: transities kosten geld. Zoals door bestuurskundigen, planologen en economen al vaak is aangegeven is de gedachte van een ‘budget-neutrale transitie’ een fictie, die al snel leidt tot grotere problemen in plaats van oplossingen. Ingrijpende transities vereisen eerst investeringen. Hoe ingrijpender de transitie, hoe meer en langduriger investeringen noodzakelijk zijn.
Vanuit diverse invalshoeken is inmiddels vastgesteld dat de fictie van een budget-neutrale transitie fatale gevolgen heeft gehad voor de overgang van de jeugdzorg naar de gemeente in 2015. Daarbij ging het echter niet alleen om de gedachte van een budget-neutrale transitie, maar nog sterker, om een transitie die vergezeld ging van gelijktijdig ingevoerde, ingrijpende bezuinigingen. Er werd uitgegaan van de dubbele fictie, dat de ingrijpende decentralisatie van de jeugdzorg zonder vergaande extra middelen zou kunnen verlopen en dat daarbovenop en tegelijkertijd nog bezuinigingen konden worden ingeboekt.
Nu zou men verwachten dat bij de zoektocht naar oplossingen voor de dramatische situatie waar de jeugdzorg sinds 2015 in is beland, niet opnieuw in deze valkuil wordt getrapt. Niets is echter minder waar. Er is inmiddels al weer geruime tijd een arbitragecommissie bezig om oplossingen te vinden in het langlopende conflict tussen gemeenten en rijk over de tekorten in de jeugdzorg. En wat blijkt: bij de overwegingen om tot een ander stelsel te komen wordt niet alleen uitgegaan van een incidentele financiële impuls om de ontstane tekorten voor het komend jaar te compenseren in de verwachting dat de ellende daarmee voorbij is. Nee, daarbovenop wordt nu opnieuw op alle mogelijke fronten gezocht naar mogelijkheden om tot besparingen te komen, in dezelfde richting als in 2015: nu vast besparingen inboeken, want de stelselherziening gaat meteen geld opleveren. Adviesbureau It’s Public heeft de nieuwe plannen geanalyseerd en komt tot de conclusie dat het rijk en de gemeenten in dezelfde valkuil dreigen te stappen als in 2015: ‘Invoeren van maatregelen kost tijd en levert niet meteen een besparing op.’
Die les zouden gemeenten en rijk na het debacle van de decentralisatie van de jeugdzorg toch geleerd moeten hebben. Maar nee, behalve dat de besparingsplannen nauwelijks onderbouwd blijken, wordt er opnieuw ten onrechte vanuit gegaan dat de besparingen volgend jaar al kunnen ingaan en meteen kunnen worden afgetrokken van het extra rijksbudget dat gemeenten de komende jaren voor de jeugdzorg is toegezegd. Neem de afbakening van de reikwijdte van de jeugdzorg: die moet komend jaar al meteen een besparing van 33 miljoen euro opleveren, oplopend tot 200 miljoen vanaf 2025. Voor lichte hulpvragen kunnen gemeenten ouders en jongeren de deur wijzen. ‘Normaliseren en demedicaliseren’ geldt hierbij als leidend principe. Maar consensus en landelijke regie omtrent wat ‘lichte jeugdhulp’ inhoudt, wat daarvan kan worden uitgesloten en wat dat zou opleveren ontbreekt op dit moment volledig en het heersende, heilige geloof in ‘preventie’ maakt het er allerminst helderder op.
Zo wordt ook veel verwacht van standaardisatie in de uitvoering, waarbij onder meer wordt gedacht aan eenheid in contracten en verantwoording. Dat moet komend jaar al 48 miljoen euro opleveren, oplopend tot 224 miljoen euro vanaf 2026. Niet alleen is de besparing van 25% die dit zou opleveren slechts een zeer globale schatting. Ook wordt hier weer gedaan alsof het om een simpele procedure gaat die zich helder verdraagt met de net verworven en gekoesterde gemeentelijke beleidsvrijheid en in een handomdraai kennelijk opnieuw zonder landelijke regie kan worden gerealiseerd. Hetzelfde geldt voor de zogeheten ‘versterking bestaanszekerheid’. Daarbij gaat het om de erkenning dat jeugdproblematiek in veel gevallen samenhangt met problemen in het gezin – werkloosheid, schulden, woonproblemen. De gedachte is dat er minder jeugdzorg nodig is als dergelijke onderliggende problemen worden aangepakt. Bovendien worden jeugdhulpaanbieders en verwijzers geacht alleen nog voor jeugdhulpinterventies te kiezen als ze dat goed kunnen onderbouwen. De combinatie hiervan wordt ook wel de ‘doorbraakmethode’ genoemd. En ja hoor, ook deze maatregel moet, hoe zwak onderbouwd ook, meteen vanaf 2022 jaarlijks een besparing van ruim 100 miljoen opleveren.
Ik zeg niet dat er niks zit in deze voorstellen. Maar de financiële onderbouwing ontbreekt en wat nog veel erger is, is dat met deze voorstellen opnieuw en stelselmatig wordt ontkend dat transities eerst investeringen vereisen in plaats van bezuinigingen.