In de stortvloed van analyses van het drama van Parijs 13/11 betoogden veel commentatoren zo nadrukkelijk dat wij het in Nederland in de aanpak van de problemen die er aan ten grondslag liggen zoveel beter doen dan Frankrijk en België, dat ik er heel erg ongemakkelijk van werd. Ik kan inmiddels de term ‘haarvaten van de samenleving’ niet meer horen, want dat zijn de dingen waar wíj volgens onze terrorisme-experts wél in zitten en de Fransen en de Belgen niet. Het geroffel op de borst suggereert dat wij drama’s wél kunnen voorkomen. Die bluf moet het resultaat zijn van het mengen van een te grote dosis veiligheidsutopisme met een flinke scheut gebrek aan weten waar je over praat. Maar er is veel meer mis.
In de Tros Nieuwsshow hoorde ik afgelopen zaterdag onderzoeker Marion van San bijna in berusting constateren dat de autoriteiten eigenlijk geen belangstelling hebben voor haar verhalen over ouders die de grip volkomen verloren hebben. Het gaat om ouders die het goede voor hebben, maar geen steun krijgen. Het betreft ouders die je kunnen vertellen hoe hun kinderen in onvoorstelbaar korte tijd in de ban van de desastreuze ideologie raken. Fotograaf Teun Voeten, die de Brusselse wijk Molenbeek goed kent, kwam niet verder dan het uiten van zijn ergernis over het eeuwige klagen van jongeren en hun ouders dat het allemaal aan de samenleving ligt. En Clingendael-directeur Ko Colijn zei kortweg dat het in het gesprek wat hem betreft niet om de pull- maar de pushfactoren ging. (Beluister – in ieder geval de laatste vijf minuten – en huiver: http://www.radio1.nl/item/328771-Hoe-nu-verder-na-Parijs?.html)
Voor het bewust beperkte perspectief van Ko Colijn heb ik eigenlijk geen goed woord over. Het oliedomme van de benadering van Teun Voeten is dat een bepaalde visie van ouders en jongeren verfoeien natuurlijk betekent dat je daarmee moeilijk kunt ontkennen dat de jongeren die visie hebben. Dat is vooral dom als die visie nu juist in belangrijke mate hun doen en laten verklaart. Daar zul je, zoals Van San benadrukt, natuurlijk iets mee moeten. Criminologe Marion van San, die wel bereid is om goed naar de verhalen van de ouders en de jongeren te luisteren, biedt zo een noodzakelijk pedagogisch perspectief.
Doen we het ondanks alles toch niet een heel klein beetje beter dan de Fransen en de Belgen? Parijs-correspondent Stefan de Vries vertelde vorige week vrijdag bij Pauw dat hij zeven jaar geleden met delegatie Franse journalisten op excursie naar de wijk Overwei in Gouda ging om de Nederlandse aanpak te tonen. Die wijk werd in die tijd door de Telegraaf als no-go area afgeschilderd, omdat Marokkaans-Nederlandse jongeren er het heft in handen zouden hebben genomen. De Fransen journalisten dachten dat ze in de maling werden genomen, omdat ze zich niet konden voorstellen dat deze prachtige woonbuurt als slechtste wijk van Nederland bekend stond. Overwei leek in geen enkel opzicht op de Parijse buitenwijken die volgens De Vries meer weg hebben van woonbuurten in Tsjetsjenië. In de stad Parijs zijn sloppenwijken te vinden zoals India die kent. De problemen in de Parijse banlieues bestaan al veertig jaar en de beloofde verbeteringen, die na de opstanden van tien jaar geleden door de autoriteiten werden aangekondigd, zijn maar voor een heel klein deel doorgevoerd.
De Nederlands aanpak kan beter zijn dan de Franse omdat wij hier die diepe tweedeling van de Franse samenleving niet kennen. Zo worden we weer eens met de neus op de belangrijke opdracht gedrukt om zo’n tweedeling hier niet te laten ontstaan. Dat appel is van groot belang omdat elke samenleving voortdurend dat gevaar loopt. Dus toch maar niet te triomfantelijk doen over de Nederlandse aanpak? Triomfantelijk doen is pedagogisch gezien hoe dan ook afkeurenswaardig.