Zo’n dertig jaar geleden werd duidelijk dat jongeren met een Marokkaanse achtergrond sterk oververtegenwoordigd waren in de criminaliteitsstatistieken. Vanaf begin jaren negentig begon een interpretatie van dit opvallende verschijnsel in zwang te raken, waarin het accent kwam te liggen op de Marokkaanse cultuur. Hun roots lagen overwegend in het Rifgebergte, waar als regel zou gelden dat ieder voor zichzelf moest opkomen, waar jongens van jongs af aan zouden leren zich ‘eergevoelig’ en ‘krijgshaftig’ te gedragen, waar fundamenteel wantrouwen jegens autoriteiten zou heersen en sprake zou zijn van een typische ‘schaamtecultuur’.
De laatste jaren heeft Jan Dirk de Jong er herhaaldelijk op gewezen dat het toch wel gek is, dat als de cultuur van de Rif de verklaring moet leveren voor de overrepresentatie in de politiecijfers van deze Marokkaanse Nederlanders, hun ouders juist veel minder dan de gemiddelde Nederlander in contact kwamen met de politie. Bovendien wees hij erop dat alle elementen, die inmiddels als typerend voor Marokkaanse jongeren met politiecontact worden beschouwd, ook op blijken te gaan voor straatjeugd afkomstig uit minderheden in de grote steden elders in de Westerse wereld. Volgens hem zou dan ook veeleer naar straatcultuur moeten worden gekeken dan naar etniciteit.
Onlangs zijn er twee interessante kritieken op de populaire Rif-verklaring bijgekomen. Frank Bovenkerk publiceerde een vergelijkende studie, Marokkaan in Europa, crimineel in Nederland. Volgens hem bestaat er alleen in ons land een ‘Marokkanenprobleem’. De Rif biedt in zijn ogen dus geen verklaring. Een verklaring moet niet ver weg, maar juist eerder dicht bij huis worden gezocht. Overal blijken Marokkaanse jongeren zich namelijk te hebben aangepast, maar in Nederland gebeurde dat volgens Bovenkerk ongecontroleerd en zonder dat er grenzen werden gesteld aan hun gedrag.
Een nog fundamenteler tik aan degenen die klaar staan met een culturalistische verklaring van ‘Marokkaanse criminaliteit’ delen Frans Driessen en collega’s uit. Zij maakten een nauwkeurige analyse van de criminaliteit onder autochtone en allochtone jongeren in achterstandswijken in Rotterdam. Hoe zij ook zochten, er bleken nauwelijks relevante verschillen tussen deze groepen jongeren wat betreft crimineel gedrag. Doorslaggevend bleken hierbij de vrienden in de buurt, ongeacht hun etnische achtergrond. Kortom, de verklaring ligt volgens hen letterlijk dicht bij huis: de cultuur van de straat, of het criminogene karakter van sommige Rotterdamse achterstandswijken zorgt ervoor dat veel jongeren daar (regelmatig) in contact komen met de politie. En etnische minderheden zijn in deze wijken nu eenmaal oververtegenwoordigd.
Wie uit de eerste hand wil kennisnemen van de redeneringen van De Jong, Bovenkerk en Driessen kan ze vanaf volgende maand nalezen in de nieuwe editie van Jeugdcriminologie.