Vorig jaar september hield minister Asscher zijn verontrustende voordracht over robotisering. Onlangs verscheen De Robot de Baas. De toekomst van het werk in het tweede machinetijdperk, een bundel Verkenningen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Op 8 december was de presentatie in Amsterdam. Deskundigen betwijfelen of ons onderwijs klaar is voor de ontwikkelingen die op ons afkomen. Als dat er maar niet toe leidt dat straks ieder kind in het basisonderwijs moet leren programmeren.
De wetenschappers deden er in Amsterdam nogal luchtigjes over, maar de belangrijkste vraag, of de robot de mens uit het arbeidsproces zal verdringen, werd toch niet met een overtuigend nee beantwoord. De geschiedenis mag dan leren dat automatisering niet alleen functies overbodig maakt maar ook banen schept, ik vond het allemaal niet overtuigend. De voor de gelegenheid ingevlogen sterspreker Martin Ford, auteur van The Rise of Robots. Technology and the Treath of a Jobless Future (2015), legde uit wat er nu anders is dan zeg maar vijftig jaar geleden. De ontwikkelingen gaan nu veel sneller. Daarnaast gaat het niet langer om de uitstoot van mechanische arbeid, maar ook om de uitstoot van denkwerk. En ook is ons leven inmiddels van voor tot achter van technologie doortrokken. Als kernprobleem zag hij het ontstaan van een tweedeling in de samenleving en constateerde dat daar in Nederland betere buffers tegen opgeworpen zijn dan in zijn VS met zijn hopeloos verouderde arbeidsmarkt. Wiljan van de Berge en Bas ter Weel zetten in de Verkenning de invloed van de technologische ontwikkeling op de Nederlandse arbeidsmarkt in de afgelopen vijftien jaar op een rij. Het lukt de mens eigenlijk heel goed om zich aan te passen, is hun oordeel. Waar maakt Asscher met zijn zorgen om de flexwerkers – in Nederland is hun aantal uitzonderlijk hoog – zich eigenlijk druk om, zou je zeggen.
Voor het hoofdstuk over onderwijs had de WRR journalist Casper Thomas ingehuurd. Hij interviewde een vijftal, meest buitenlandse, deskundigen en weefde hun opvattingen door zijn verhaal. Tot nu toe wordt jongeren voorgehouden dat ze met een technische opleiding straks nog wel een baan zullen kunnen vinden, maar Thomas ziet juist een grote toekomst voor de alfa- en gammawetenschappen. Hij stelt voor niet te proberen om de robots op hun terrein te verslaan, maar om de strijd te verleggen naar een terrein waar machines niet kunnen komen, dat van de interacties en de sociale vaardigheden. Maar wat is dat nu voor gekkigheid? Waar de robots niet kunnen komen? Hét probleem van vandaag is nu juist dat het de technologische ontwikkelingen zijn die de vorm van onze interacties bepalen en daarmee de verhoudingen. Ik ken nog wel een collega zonder mobiele telefoon, maar de rest is permanent bereikbaar. Een aantal van hen zit zelfs op Facebook en voelt zich verplicht voortdurend te twitteren. In de jaren zestig waren er merkwaardigerwijs al wel toekomstbeelden voor handen waarin robots een rol speelden, maar de manier waarop de communicatietechnologie onze levens zou gaan beheersen werd volstrekt niet voorzien. Thomas haalt Geoff Colvin aan die empathie de cruciale skill van de 21-ste eeuw noemt. Het gaat er wat hem betreft in het onderwijs niet om wat we de mens kunnen leren, maar om de vraag wat een menselijke taak blijft, simpelweg omdat onze menselijke natuur dat verlangt. Maar het probleem is nu juist dat wij het wat dat betreft niet voor het zeggen hebben. Bij de uitspraak ‘Technology is not destiny’ van Colvin gaat het om een vorm van wensdenken die het hele rapport van de WRR doortrekt. Het zal juist de grootst mogelijke inspanning kosten om de technologische ontwikkeling ook maar een beetje naar onze hand te zetten.
De WRR-verkenning De Robot de Baas beperkt zich dus niet tot robotisering, maar richt zich eerder op de gevolgen van mechanisering, automatisering en digitalisering in het algemeen. Dat is maar goed ook, want het werd hoog tijd. Als er een echte robot binnen komt kan je hem niet missen en er is veel, ook hooggeschoold, lichamelijk werk dat we – na even nadenken – maar al te graag door machinemensen overgenomen zien worden. Maar van veel ontwikkelingen op het gebied van automatisering en digitalisering is niet gemakkelijk te zien of ze ons socialer of asocialer maken. Het predikaat social geeft daarvoor geen enkele garantie. Het is merkwaardigerwijs aan die goede oude robot te danken dat we daar nu beter naar zijn gaan kijken.
Wat moeten we nu met de zogenoemde inclusieve robotagenda van de WRR? De WRR wil in de eerste plaats dat er bij de ontwikkeling van robots van meet af ook producenten, gebruikers en mensen die er later mee te maken krijgen betrokken worden. Dat moet kunnen zou je zeggen. In de tweede plaats wil de WRR dat ook in het onderwijs de relatie met de mens voortdurend in het oog wordt gehouden. Dat lijkt ook mogelijk, maar is al een stuk lastiger. In de derde plaats wil de WRR dat we de baas blijven over het werk en op de kwaliteit ervan blijven letten. Of dat gaat lukken is zeer onzeker. En in de vierde plaats wil de WRR dat we goed gaan volgen wat de gevolgen van robots en andere machines zijn voor de verdeling van inkomen en bezit, om waar nodig te kunnen corrigeren. ‘Volgen’ zal wel lukken, maar ‘corrigeren’? Er zijn partijen die dat helemaal niet willen. Monique Kremer, een van de redacteuren van het rapport, hield haar gehoor op 8 december voor dat we om de robot de baas te kunnen blijven de menselijke autonomie zal moeten toenemen, maar moest constateren dat die autonomie in bedrijfsleven en in onderwijs in de afgelopen jaren nu juist is afgenomen. Hoe zou dat nu toch komen?