Wie zin heeft kan vanaf deze week de documentaire over de ondergang van de Amerikaanse politicus Anthony Weiner uit het Clinton-kamp in de bioscoop bekijken. Oorzaak: sexting, of beter, de grenzeloze onderschatting van de risico’s van het versturen van seksueel getinte foto’s of berichten via mobieltjes of andere sociale media.
Als een ervaren politicus als Weiner dit al volkomen en zelfs bij herhaling onderschat, wat dan te denken van minderjarigen? Prikkelende foto’s kunnen niet alleen een leven lang rond zwerven op internet, maar ze kunnen ook een strafbaar feit opleveren. Als minderjarigen bij sexting betrokken zijn, geldt dit in Nederland als ‘kinderporno’ en daarmee als strafbaar gedrag (art. 240b Sr). Wat het nog eens extra ingewikkeld maakt is dat seks met minderjarigen van 16 of 17 jaar in de regel niet (meer) als strafbaar geldt, terwijl naaktfoto’s maken of in bezit hebben dat dus wel is.
Deze wetgeving is overduidelijk bedoeld ter bescherming van minderjarigen, ook tegen zichzelf. Echter, met name als het gaat om oudere adolescenten kan dat spanning opleveren. Onze wetgeving dient immers ook hun ontwikkelende autonomie te respecteren, zoals uitdrukkelijk vastgelegd in artikel 5 IVRK en zeer recent nog eens onderstreept en verder uitgewerkt in een General Comment van het Comité dat toezicht houdt op de naleving van het Kinderrechtenverdrag. Vanuit dit perspectief is in elk geval wel duidelijk dat strafbaarstelling van sexting principiële problemen oplevert als het oudere adolescenten betreft die zelf hebben ingestemd met het maken van foto’s. Er zal op dit punt een nieuwe balans moeten worden gezocht tussen bescherming en autonomie.
Artikel 240b uit het Wetboek van strafrecht is de laatste jaren keer op keer verruimd om minderjarigen bescherming te bieden tegen seksuele exploitatie en de daders beter te kunnen aanpakken. Maar er lijkt onvoldoende rekening gehouden met de erkenning van de mogelijkheid dat minderjarigen onderling hebben afgesproken om spannende opnames te maken. Het is zaak dat de wetgever zich bezint op de vraag of de overheid op dit punt niet te ver doordringt in de privésfeer en of strafrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen niet achterwege dient te blijven.
Recent heeft de Hoge Raad een begin gemaakt met een correctie op dit punt. De minister had toegezegd zelf met een aanscherping rond dit onderwerp te komen, maar nu hij dat achterwege heeft gelaten, heeft de Hoge Raad naar aanleiding van een recente zaak een ‘Kwalificatie-uitsluitingsgrond’ geïntroduceerd. Dit betekent dat de strafrechter aan de hand hiervan op grond van de concrete gedraging van de verdachte, de leeftijd en de instelling van betrokkenen en het ontbreken van enige aanwijzing voor risico van verspreiding van het beeldmateriaal, kan beslissen om gevallen niet als kinderporno in de zin van artikel 240b Sr te kwalificeren. Ik denk en hoop dat dit slechts een aanzet tot verbetering is, een prikkel aan de wetgever om tot aanscherping en inperking van de wet te komen. Jongeren moeten soms tegen zichzelf worden beschermd, maar uit respect voor hun autonomie dient de overheid daarbij prudent te werk te gaan.