Fascinerende lectuur! Op één pagina in de Rijksbegroting 2017 voor Veiligheid en Justitie staan twee voornemens die beide in zeer verschillende richting wijzen. Op pagina 53 wordt onder het kopje Beleidswijzigingen en onder de noemer van een doeltreffender aanpak van zeer jeugdige daders erkend dat het effect van straffen van (zeer) jeugdige daders in de wetenschap en binnen de rechtspraak ter discussie wordt gesteld. ‘Dit belast de justitiële jeugdketen, terwijl het effect op de veiligheid van de maatschappij en de positieve ontwikkeling van de jeugdige beperkt blijft. Minder belasting en meer effect moet worden bereikt door het jeugdstrafrecht vooral waar dat echt noodzakelijk is (als ultimum remedium) in te zetten en door de focus op preventie (door middel van o.a. onderwijs, zorg en bescherming) te versterken.’ Zie hier de PDF-link.
Onopvallend volgt dan het verrassende voorstel om de leeftijd van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid te verhogen van 12 jaar naar 14 of 16 jaar: ‘Ontwikkelingspsychologisch onderzoek toont aan dat jongeren onder de 14 jaar over het algemeen nog niet in staat zijn tot volwaardige deelname aan een strafproces. Nederland hanteert voor Europese begrippen momenteel een jonge leeftijd als ondergrens.’
Als je hier jaren achtereen op hebt gewezen (zeer recent nog in een discussie over de extreem lage ondergrens in de Angelsaksische wereld: The MACR in continental Europe has a solid rational base. Northern Ireland Legal Quarterly 67 (3), 301-310), dan is dit voorstel bijzonder verheugend.
Een interessante demonstratie van het vaak bepleitte dualisme is dan dat de partij van beide bewindslieden op V&J bij monde van mevrouw Van der Burg in een gecombineerd overleg van de vaste commissies van VWS en V&J een maand geleden liet weten dat de VVD ‘faliekant tegen’ is.
Al net zo weinig opvallend maar ditmaal onaangenaam verrassend volgt meteen daarop de mededeling dat momenteel een voorstel wordt uitgewerkt waarbij de Raad voor de Kinderbescherming zelf een besluit kan nemen over het treffen van een jeugdbeschermingsmaatregel: ‘Die besluiten zijn nu nog voorbehouden aan de rechter. Op dit moment wordt een advies van de Raad tot een OTS in 90 tot 95% van de gevallen overgenomen door de rechter. In het uit te werken voorstel kunnen de ouders de rechter inschakelen wanneer zij het niet eens zijn met de beslissing van de Raad.’ Alsof het een simpele administratieve beslissing betreft, in plaats van een diep in het privéleven ingrijpende beslissing!
Is het bij het eerste voorstel voorlopig bij een waarschuwingsschot uit eigen gelederen gebleven, dit laatste proefballonnetje is gelukkig in hetzelfde gecombineerde overleg van de commissies van VWS en V&J meteen van alle kanten aan flarden geschoten. Vervolgens is het via een motie van Tweede Kamer-lid Norbert Klein begin deze maand met een overweldigende meerderheid afgewezen. Daarmee is het plan van V&J om voortaan uit naam van meer efficiency de beslissing over de inzet van jeugdbeschermingsmaatregelen geheel bij haar eigen Raad voor de Kinderbescherming neer te leggen van de baan. De rechter blijft diegene die, onafhankelijk van de uitvoerende macht, beslist of er een jeugdbeschermingsmaatregel wordt ingezet of niet.
Ik zou graag een stapje verder gaan. De manier waarop de Raad sinds begin 2015 naar voren is geschoven in het proces en meteen al aanzit en mee denkt aan de ‘beschermingstafel’ van de gemeente ondermijnt haar onafhankelijkheid. De Raad zou juist op enige afstand daarvan en net als in verschillende omringende landen wat verder van de uitvoering en dichter bij de rechter moeten staan. Dan kan de rechter er beter van op aan dat hij een onafhankelijk advies krijgt voorgelegd.