De uitkomsten van het onderzoek Vanzelf Mediawijs?, die op 14 december 2016 werden gerapporteerd, zijn ronduit spectaculair. Ouders hebben ruim twee keer zoveel invloed op het mediagebruik van de jonge adolescent als vrienden. Niet alleen het sprookje van de scheiding tussen kinderen als digital natives en ouders als digibeten is uit de wereld, ook het verhaal waarmee Judith Harris bijna twintig jaar geleden de wereld van de pedagogiek schokte blijkt achterhaald.
Eerst maar even terug naar 1998. Toen verscheen het boek van de Amerikaanse psychologe onder de titel The nurture assumption dat een jaar later in het Nederlands werd vertaald en de titel Het misverstand opvoeding meekreeg. Het verhaal van Harris is eenvoudig. Volgens haar is de helft van het ontwikkelingsresultaat genetisch bepaald. De omgeving bepaalt de andere helft, maar in tegenstelling tot wat altijd was gedacht, zijn het niet de ouders die die invloed voor hun rekening nemen, maar de leeftijdgenoten, de peers. Ouders hebben dus wel invloed, maar niet via hun opvoedingsinspanningen, maar via hun genen. Spectaculair dus dat nu uit het verkennend onderzoek van Marije Prins en Sophie Geelen blijkt dat juist dát het misverstand is. Ze bevroegen 1003 jongeren tussen twaalf en vijftien op hun mediagebruik in de vrije tijd.
In het onderzoek diepten Prins en Geelen tal van interessante feiten op. Voor jongeren is de smartphone bij uitstek de toegangspoort tot hun omgeving. 97% van de jongeren heeft er één (Mediamonitor 2015). De afhankelijkheid van de smartphone is bij jongeren op lagere opleidingen het grootst. Voor jongeren zijn online vriendschappen net zo echt en hecht als offline vriendschappen. De behoefte aan privacy om te ontdekken en uit te dragen wie je bent heeft altijd bestaan, maar nu sociale media voor handen zijn vervullen die daarin een belangrijke functie. De inhoud van de gesprekken die jongeren onder elkaar voeren – dus los van de ouders – is niet veranderd. Ze zijn zich bewust van privacy-gevoelige informatie en sociale media accounts zijn niet openbaar.
Voordat we al te enthousiast over de resultaten worden moeten we helaas vaststellen dat het onderzoek methodologisch aan alle kanten rammelt. Dat heeft vooral te maken met het type onderzoek, waarin de jongeren door middel van een online vragenlijst naar hun oordeel is gevraagd. Niet alleen wij, ook de onderzoekers zelf plaatsten regelmatig kanttekeningen bij de resultaten. Probleem daarvan is, dat niet duidelijk is waarom bij het ene resultaat wel bedenkingen zouden zijn en bij het andere niet. Drie voorbeelden.
De onderzoekers zijn nogal enthousiast over het feit dat er in het online contact voor de jongeren ongeschreven regels zijn die heel vanzelfsprekend zijn. Maar van de zes gerapporteerde regels wordt alleen de regel dat je foto’s van dingen, die niet iedereen mag weten, niet met anderen deelt door meer dan de helft van de jongeren onderschreven. Minder dan 1 op de 5 jongeren geeft aan dat er geen sociale regels zijn. Commentaar van de verantwoordelijke onderzoekers: ‘Het kan heel goed dat een deel van de jongeren zich meer of minder bewust is van de geldende sociale regels.’ Maar wat is het resultaat dan nog waard?
De onderzoekers zijn ook nogal enthousiast over de manier waarop de jongeren privacy gevoelige informatie afschermen. (Meiden zijn er wat nauwgezetter in dan jongens). Maar moeten we wel zo blij zijn als blijkt dat gemiddeld 29% zijn sociale media niet op privé heeft staan, 32% wel onbekenden op zijn of haar accounts accepteert en van 52% ook anderen aan zijn of haar smartphone mogen komen. De vraag stellen is haar beantwoorden.
Terug naar de zogenaamde weerlegging van de stelling van Harris. Wat moeten we nu met het resultaat dat jongeren zeggen in hun vrije tijd het meest van hun ouders te leren (34%) en minder van hun vrienden (slechts 15% van de jongeren geeft aan het meeste van hun vrienden te leren). ‘Zou het kunnen,’ zeggen de onderzoekers , ‘dat de jongeren zich meer bewust zijn van wat hun ouders leren in (in hun vrije tijd) en zich minder bewust zijn van wat ze van hun vrienden (en anderen) leren?’ Maar als dat een mogelijkheid is, waarom ga je ze er dan op die manier naar vragen?
Ondeugdelijk onderzoek kortom. De klap op de vuurpijl geven de onderzoekers in alle naïviteit wat dat betreft in het interview in het NRC van 14 december 2016 onder de titel ´Digitaal opvoeden: jongeren luisteren wel naar ouders´. Auteur Mayke Calis uit ook twijfels naar aanleiding van de lofzang op de goede omgang die de meeste jongeren met de digitale media zouden hebben. De auteurs reageren door te zeggen: ´Natuurlijk zijn er ook excessen, maar die zijn wij in dit onderzoek niet tegengekomen.´ Dodelijk.
Geachte heer Levering,
Dank voor uw reactie op ons onderzoek. Ik reageer hier graag, namens Sophie Geelen en mijzelf, op uw blog. Mocht u daar prijs op stellen, dan willen wij graag verder met u in gesprek. Onderstaand treft u daarvoor mijn telefoonnummer en mailadres.
In reactie op uw blog wil ik graag helder maken dat ons rapport niet bedoeld is als een algemene uitspraak over de invloed van ouders in de opvoeding van hun kinderen. Ons rapport is erop gericht om een eerste inzicht te geven in de manier waarop Nederlandse jongeren tussen de 12 en 15 jaar omgaan met digitale media vanuit hun perspectief. Dat eerste inzicht geven is een belangrijk motief geweest, omdat wij ons realiseren dat er nog weinig bekend is over het gebruik van digitale media door jongeren, gezien vanuit hun eigen perspectief. Ons onderzoek is daarom ook opgezet als een verkenning en de start van een langer traject van onderzoek en ontdekking. Vandaar ook dat wij ons -bewust- op sommige plekken in ons rapport hardop afvragen wat de reden voor bepaalde bevindingen kan zijn zodat wij a. lezers bij ons onderzoek betrekken en b. vragen voor vervolgonderzoek uitlichten. Sophie en ik zijn ons, bij de analyse van onze data, nadrukkelijk bewust geweest van het feit dat sommige bevindingen in deze verkenning vooral tot vervolgvragen zouden leiden in plaats van direct een helder beeld schetsen van ‘hoe het zit’. Daarom drukken wij ons rondom bepaalde bevindingen op dit moment ook liever genuanceerd uit dan harde uitspraken te doen.
Dan specifiek in reactie op uw schrijven over een aantal van de door ons genoemde cijfers. U lijkt er in uw stuk vanuit te gaan dat tegenover de bijvoorbeeld 71% van de jongeren die aangeeft zijn/haar account op privé te zetten, 29% staat die dat niet doet. Feit wil echter dat een flink aantal jongeren ‘neutraal’ heeft geantwoord op deze vraag. Hier waren zij toe in staat omdat wij hen vroegen langs een schaal aan te geven of zij bepaalde maatregelen namen om hun smartphone en social media accounts te beschermen. Als we kijken naar de cijfers waarin u geïnteresseerd bent dan blijkt uit onze data dat 11% i.p.v. 29% aangeeft zijn/haar account niet op privé te zetten. Ook blijkt dat 13% i.p.v. 32% aangeeft dat zij wel vreemden accepteren en 29% i.p.v. 52% aangeeft dat anderen wel aan hun smartphone mogen komen.
Tenslotte vroeg ik mij af of u helder is geworden dat onze resultaten niet alleen gebaseerd zijn op een online vragenlijst. We zijn ons onderzoek gestart met 11 diepte-interviews (gesprekken van 1-1,5 uur bij jongeren thuis) om de online vragenlijst op te kunnen baseren. De bevindingen die wij met ons rapport naar voren brengen kwamen in eerste instantie in deze gesprekken naar voren en zijn vervolgens getoetst voor een grotere groep d.m.v. de online vragenlijst. We hebben nadrukkelijk voor deze mixed-methods opzet gekozen omdat we ons realiseren dat we met onze onderzoeksfocus, het gebruik van digitale media door jongeren gezien vanuit hun eigen perspectief, met een online vragenlijst alleen onvoldoende inzicht zouden krijgen.
Ik hoop dat ik u, mede namens Sophie, op deze manier meer inzicht heb kunnen geven in ons onderzoek.
Met vriendelijke groet,
Marrije Prins