Enkele voorbeelden van zware ingrepen die in de loop van het onderzoek van de Rotterdamse kinderombudsman werden gesignaleerd. Het meest frequent in dit verband zijn de ‘vrijwillige’ uithuisplaatsingen. In de eerste casus betrof het een uit het buitenland afkomstige moeder, die door haar toenmalige man gedwongen aan het werk was gezet in de horeca. Hun kind is van meet af aan door de vader tegen de zin van de moeder in een pleeggezin geplaatst. Deze situatie, die inmiddels al jarenlang bestaat, is door het wijkteam geformaliseerd in een overeenkomst. De moeder is de Nederlandse taal niet machtig en heeft de overeenkomst ‘blind’ getekend. Om haar kind terug te krijgen, heeft de moeder inmiddels een advocaat ingeschakeld. Terecht stelt deze advocaat: ‘Zo’n uithuisplaatsing kun je helemaal niet ondershands regelen. Daar is het helemaal fout gegaan. Het wijkteam maar ook het JB-plein ontbeert ten enenmale voldoende juridische kennis.’
Een tweede casus betreft de dochter van moeder X. De dochter is van school opgehaald en op een geheim adres ondergebracht, omdat er sprake zou zijn van mishandeling thuis. De moeder had nog aangeboden om de dochter onder te brengen bij familie maar dit werd volgens haar geweigerd. Er was geen kinderbeschermingsmaatregel opgelegd en de uithuisplaatsing is niet ter toetsing aan de kinderrechter voorgelegd. De moeder heeft inmiddels via haar advocaat aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Behalve ‘vrijwillige’ uithuisplaatsingen zijn de onderzoekers ook enkele keren gestuit op een contactverbod met kinderen dat een wijkteam of een gecertificeerde instelling aan (één van beide) ouders had opgelegd:
Een derde casus betreft mevrouw Y. Zij was tijdelijk niet in staat haar zoon in huis te hebben en op te voeden. Zij had ermee ingestemd om hem op vrijwillige basis bij zijn grootmoeder onder te brengen. Er was geen sprake van een kinderbeschermingsmaatregel. Op een gegeven moment gaf de hulpverlener mevrouw Y. te verstaan dat zij niet meer alleen met haar zoon samen mocht zijn en dat zij hem niet meer mee naar buiten mocht nemen. Zij kreeg een lijst met ‘vrijwillige’ veiligheidsafspraken voorgelegd, waarin dit werd geformaliseerd en waarin bovendien was vermeld dat de politie en de Raad voor de Kinderbescherming gebeld zouden worden als zij zich niet aan de afspraken hield. De onderzoekers hebben dit formulier ingezien. De betrokken jeugdhulpverlener heeft de moeder onder druk gezet om het formulier met veiligheidsafspraken te tekenen. Zij heeft dit geweigerd en alleen ‘voor gezien’ getekend.
Tenslotte stuitten de onderzoekers ook op voorbeelden van het onderwerpen van ouders met een alcohol- of drugsprobleem aan urinecontroles, zonder rechterlijke toestemming. Jeugdhulpverleners hebben bovengenoemde maatregelen opgelegd zonder daarvoor toestemming te vragen aan de kinderrechter.
De kinderrechters waarmee de kinderombudsman heeft gesproken, wijzen erop dat ‘als alle partijen het erover eens zijn, ouders best kunnen beslissen om hun kind tijdelijk elders onder te brengen. Plaatsen tegen de wil van de ouders is echter een ingreep van buitenaf en daar moet de rechter over gaan.’ De geraadpleegde wetenschappelijk deskundigen wijzen het zonder rechterlijke toetsing opleggen van dit soort maatregelen unaniem af. Daarvoor gaat het om te ernstige inbreuken op het gezins- en persoonlijk leven: ‘We leven in een rechtstaat. Als je inbreuk doet op rechten van mensen, dan is er een rechter om te toetsen of dat nodig is.’