Het is weinig verbazingwekkend dat het steeds verder escalerend geweld binnen de Amsterdamse drugsmaffia en de kennelijke hoofdrol van Marokkaanse criminelen daarbij aanleiding geeft tot wilde bespiegelingen. De Kamer debatteerde er vorige week over en in de media worden allerlei theorieën opgeworpen en ‘deskundigen’ aan het woord gelaten. Meestal zijn de kwaliteitskranten terughoudend met snelle duiding, maar een enkele keer doen ook zij een ondoordachte duit in het zakje. Zo had Folkert Jensma, oud hoofdredacteur van de NRC die tegenwoordig een juridische column voor deze krant verzorgt met vaak behartigenswaardige bijdragen over ontwikkelingen op strafrechtelijk gebied, een recent boek van Hans Werdmölder ontdekt. Diens inzichten leken hem uiterst relevant om licht te werpen op de ‘mocro-maffia’. Werdmölder volgde ruim dertig jaar geleden veertig jongens, deels met Marokkaanse, deels met autochtoon Nederlandse achtergrond, die veel op straat hingen en af en toe een delict pleegden. Enkele jaren geleden achtte hij de tijd rijp om zijn ideeën nog eens in een nieuw jasje te steken. Jensma blijkt zo onder bekoring geraakt van Werdmölders inzichten dat hij zich laat verleiden tot een serie bedenkelijke uitspraken.
Allereerst was het misschien slimmer geweest als hij zich iets meer in het onderwerp had verdiept. Dan had hij gezien dat Werdmölders verhaal allang sterk is gerelativeerd door studies als Ieder voor zich van Frank van Gemert en Kapot moeilijk van Jan Dirk de Jong. Maar Jensma is verguld met zijn vondst, die hij waardeert als “zeer leesbaar en deprimerend verslag van de achteraf maffe manier waarop in de jaren 80 en 90 de kansloze jeugd werd opgevangen.” Zo is meteen de toon gezet: “Vertroeteld met subsidies, uitkeringen en welzijnswerkers, in een cultuur van gedogen en het principieel positief benaderen van de ‘cliënt’, liefst als ‘slachtoffer’.” Verheugd en zonder reserve meldt Jensma vervolgens dat Werdmölder “grossiert in ontnuchterende observaties” en aangenaam cynisch terugkijkt op het “zoetsappige multiculturalisme” van de jaren 80 en 90. Hiermee is een belangrijk deel van de verklaring voor de ontsporing van deze jongeren – let wel: Marokkanen en autochtone Nederlanders – al meteen gegeven: “de ‘justitiële hulpverlening’ functioneerde onvoldoende.”
Nog afgezien van het feit dat deze verklaring allerminst op onderzoek berust, ontgaat het Jensma kennelijk dat we bij de huidige gewelddadige acties van de ‘mocro-maffia’ twee generaties later met een heel ander leeftijdscohort te maken hebben. De jongens die begin jaren tachtig af en toe over de schreef gingen zijn inmiddels dik in de vijftig en kijken met verbijstering naar de gewelddadigheden waaraan een kleine kring van keiharde criminelen zich tegenwoordig schuldig maakt. Misschien is het dan ook verstandig om als het over het huidige extreme geweld binnen de Amsterdamse drugsmaffia gaat niet zo maar met uitspraken te strooien als “ze komen uit een gemeenschap die als ‘los zand’ aan elkaar hangt. Met weinig autonoom corrigerend vermogen, maar onderling wel veel roddel en jaloezie.”
Voor degelijke journalistiek kan het ook geen kwaad even een blik op de cijfers te werpen. De laatste tien jaar is er namelijk over de hele linie sprake van een spectaculaire afname van de jeugdcriminaliteit, ook onder de jeugd met een Nederlands-Marokkaanse achtergrond. In dat licht gaat het nogal ver om te beweren dat 2/3 van alle Nederlandse Marokkanen tussen de 12 en 24 tegenwoordig wel eens is aangehouden door de politie “met als specialisatie: diefstallen, overvallen, inbraken en straatroof.” En er dan zulke stoere uitspraken op te laten volgen: “Ze (dus diezelfde 2/3 van de Marokkaanse jeugd) vormen inmiddels de arbeidsreserve van de kapitaalkrachtige grote criminaliteit. Daar liggen de kansen op welvaart en succes voor het oprapen.”
Nog verder gaat het om vervolgens louter en alleen onder verwijzing naar de oude en tendentieuze studie van Werdmölder over de meerderheid van de huidige generatie ouders met Marokkaanse wortels te beweren dat ze “incompetent” zijn en hun “opvoeding hard en zakelijk” is, dat de vaders “traditioneel en autoritair” zijn en de ouders hun kinderen opvoeden “met minachting voor ieder buiten de eigen groep”. En al deze generalisaties moeten dan dienen als verklaring van het actuele, extreme geweld van een klein en specifiek crimineel circuit.
Op zo’n manier zou een verklaring voor het dodelijk geweld waarvan Willem Holleeder wordt verdacht simpelweg gevonden kunnen worden in het feit dat hij opgroeide in de Jordaan. En de intimidatie en het geweld waarvan leden van motorclub Satudarah worden beschuldigd en elders voor zijn veroordeeld zou dan al even gemakkelijk kunnen worden verklaard door te wijzen op zogenaamd ’typische eigenschappen’ van de Molukse cultuur. Wetenschappelijk gezien flauwekul, maatschappelijk gezien onaanvaardbaar kwetsend en discriminerend.
ja, ik viel ook over deze column van Folkert Jensma, die ik doorgaans wel waardeer – dank voor deze kritische beschouwing! hopelijk leest dhr. Jensma deze ook