In reactie op mijn recente kritische blogs over ‘Eigen Kracht’ kreeg ik de afgelopen weken van verschillende kanten bericht dat lokaal extra gelden beschikbaar worden gesteld om nog actiever dan tot op heden met EKC’s te gaan werken … De managers die met dergelijke voorstellen komen zouden eerst twee dingen moeten doen.
Allereerst zouden zij – zeker als het om jeugdzorg gaat – alsnog ogenblikkelijk het WODC-rapport De inzet van familienetwerkberaden in de preventieve jeugdbescherming uit 2016 moeten bestuderen, al was het maar de samenvatting. Dan worden zij er met de neus op gedrukt dat dergelijke netwerkbijeenkomsten onder de huidige condities geen meerwaarde hebben, niet tot betere bescherming van onder toezicht gestelde kinderen leiden, noch tot minder inzet van professionele zorg, en dat als zo’n bijeenkomst al tot een plan leidt dit meestal enkele maanden later al niet meer functioneert, soms leidt tot verlenging van de OTS en vaak uiteindelijk tot hogere kosten.
Meteen daarna zouden zij het boek De verhuizing van de verzorgingsstaat moeten lezen. Zoals Nynke Andringa, voormalig boegbeeld van het frontlijnteam Leeuwarden, opmerkt, bezorgt dit boek de betrokken lezer ‘koude rillingen van herkenning’. Neem de Kafkaiaanse situatie in het hoofdstuk van Marc Hoijtink, waarin hij sec beschrijft hoe op een dag de gemeente in de gang van het kantoor van het wijkteam een poster had opgehangen met de tekst: ‘Loslaten is liefde’ … Maatschappelijk werkers die dagelijks cliënten bijstaan die uit hun huis dreigen te worden gezet, die bezwijken onder schulden, kampen met verslaving, psychiatrische aandoeningen en superdrukke, angstige of criminele kinderen waar ze iedere greep op kwijt dreigen te raken, deze professionele hulpverleners worden vanuit het management overspoeld met holle retoriek als ‘meer naar de voorkant werken’ en ‘zorgen dat ze geen hulpverleningsinstantie worden’.
Een van pijnlijkste kanten van ‘Eigen Kracht’ betreft het beklemmende, onvoorwaardelijke geloof in zo’n netwerkbijeenkomst. Steevast wordt het bereiken daarvan op zich door de EKC zonder reserve als succes gevierd, ook al komen er maar een of twee personen, die nauwelijks een sterke band of zelfs ruzie hebben met degene die hulp nodig heeft, of als er van twee kanten van een familie een enorme groep mensen komt met totaal verschillende opvattingen over de aanpak van problemen. Steeds hetzelfde verhaal, zo ook op de recente weekafsluiting door Hedda van Lieshout op 19 oktober. Het gaat in haar verhaal dit keer om een jongetje van dertien jaar in een klein dorp in het noorden. Er zijn ‘grote zorgen’, omdat hij zich terugtrekt, zijn prestaties op school achteruit gaan en hij hulp weigert. Wat de gedragsdeskundige meteen opvalt is dat we hiermee natuurlijk nog niets weten, niet of het wellicht om een veelvoorkomende stagnatie in verband met de puberteit gaat, gene en ongemak, waar ouders soms moeilijk mee uit de voeten kunnen; of misschien wel om een lichte of om een ernstige depressie, om een reactie op pestgedrag, misbruik, intimidatie; iets binnen de familie dat hem dwars zit? Duidelijkheid op dit fundamentele punt kan vervolgens behulpzaam zijn bij de vraag of een netwerkbijeenkomst, waarbij ongeveer het halve dorp aanwezig is, überhaupt een goed middel kan zijn om de jongen verder te helpen of misschien juist contraproductief.
Na lezing van beide bovengenoemde publicaties is in elk geval zonneklaar dat een fundamentele herbezinning op deze aanpak nodig is. Wat op z’n minst moet gebeuren, voordat nog langer geld aan deze aanpak wordt besteed, is dat juist zeer uitdrukkelijk een aantal voorwaarden aan dergelijke bemoeienis wordt gesteld.
Evelien Tonkens en Femmianne Bredewold hebben daar in hun weerwoord op de reactie van Van Lieshout op hun boek in de NRC een goed begin mee gemaakt. Allereerst moet het om een praktisch en overzichtelijk probleem gaan. Ten tweede moeten er mensen in de omgeving zijn die wel graag willen helpen maar niet goed weten hoe en deze mensen moeten een warme of minstens positieve band hebben met de hulpvrager. Ook moeten relaties tussen naasten gelijkwaardig en positief zijn. En ten slotte moet er meestal meteen ook professionele hulp worden ingezet. Naasten doen namelijk vaak al (te) veel of er zijn conflicten. Tonkens en Bredewold constateren dat als professionele hulpverleners dan toch op meer hulp aansturen, dit vaak niet tot meer hulp maar wel tot schaamte en schuldgevoel leidt.
Laat dit een begin zijn van kritische maatschappelijke en politieke reflectie op het fenomeen van de ‘eigen kracht’-, ‘burgerkracht’-, ‘doe een beroep op het eigen netwerk’- en ‘zelfredzaamheidsbeweging’. En stel pas extra gelden beschikbaar als met onafhankelijk empirisch onderzoek is aangetoond dat deze aanpak onder deze, nader ingevulde of andere condities ook werkelijk positief effect heeft.