Dat kwantitatief empirisch onderzoek een veel te smalle basis voor de pedagogische praktijk vormt begrijpt iedereen. Dat neemt niet weg dat aan pedagogische departementen aan universiteiten en aan academisch medische centra al jaren proefschriften worden begeleid, die betrekking hebben op de statistische analyse van een klein deel van een groot databestand, die geen enkel relevant pedagogisch resultaat kan opleveren. Het enige dat de onderzoeker in spe dan rest is suggesties doen voor detailvervolgonderzoek. Maar te vaak worden op grond van veel te kleine gemeten effecten dringende pedagogische adviezen geformuleerd. Dat geldt wat mij betreft voor het onderzoek waarop kinder- en jeugdpsychiater Laetitia Smarius op 12 oktober 2018 aan de VU promoveerde en waarvan Jannetje Koelewijn op 5 november 2018 in NRC-Handelsblad verslag deed.
Smarius heeft in haar onderzoek gevonden dat schreeuwen tegen baby’s, begeleid door een boze gezichtsuitdrukking, negatieve gevolgen heeft: Baby’s van moeders die twee keer of vaker boos tegen ze geschreeuwd hebben toen ze huilden, bleken op hun vijfde of zesde een hogere bloeddruk te hebben dan baby’s van moeders die dat niet hadden gedaan.’ Het gaat weliswaar om een kleine verhoging, maar ook die is volgens Smarius op de langere termijn een serieuze bedreiging voor de gezondheid. Verbaal agressieve moeders zijn ook vaker fysiek agressief. Ook ervaren ze meer stress door het moederschap dan niet agressieve moeders. Hoe het geschreeuw van de moeder zich verhoudt tot al het mogelijke overige lawaai waaraan de baby wordt blootgesteld bliijft buiten beschouwing. Haar gegevens putte Smarius uit de ABCD-studie (Amsterdam Born Children and their Development), waarin 8000 kinderen van de zwangerschap van hun moeder tot de volwassenheid worden gevolgd.
Smarius heeft wel een idee waarom schreeuwen voor een baby van drie maanden zo naar is. Dat idee is weliswaar niet op de data gebaseerd, maar ze denkt zelf dat een baby niets met dat schreeuwen kan: ‘Bij een peuter kan het zinvol zijn om je stem te verheffen, zo kun je als moeder een punt maken. Voor een baby is het enkel angstaanjagend’ Het zou kunnen dat die angst in de hersenen wordt vastgelegd, want – zo gaat haar redenering – in de eerste maanden groeien de hersenstructuren voor de verwerking van emotionele informatie heel snel en zijn ze het meest kwetsbaar voor invloeden uit de omgeving. Ze wijst ook op ander onderzoek waarin het belang gebleken is van het leren herkennen van gezichtsuitdrukkingen voor de hechting, wat weer essentieel is voor de ontwikkeling van zelfregulatie en emotieregulatie. Wel uit haar eigen gegevens komt het inzicht dat baby’s die genetisch beter zijn in emotieherkenning bij verbale agressie een sterkere bloedrukverhoging laten zien. Dat is geheel volgens de verwachtingen zou ik zeggen. Uitkomsten van kwantitatief onderzoek worden wat mij betreft pas echt interessant als ze tegen de verwachtingen ingaan. Dat geldt overigens wel voor het gegeven dat uitzonderlijk veel huilen – drie uur of meer per dag – niet tot verhoging van de bloeddruk leidt. Dat excessieve huilen leidt bij die baby’s overigens weer wel tot meer gedrag- en stemmingsproblemen en hyperactiviteit op latere leeftijd. Volgens Smarius lijkt dát vooral het geval als de moeders de zorg voor de kinderen als zwaar ervaren, maar dat is dus opnieuw gissen.
Dat ouders1 met huilbaby’s heel veel steun kunnen gebruiken zal duidelijk zijn. Gehuil van kinderen snijdt de meeste mensen door de ziel. Voor het gegeven dat ouders door gebrek aan slaap extra prikkelbaar worden hoeven we ook al geen onderzoek te doen. Hoe onacceptabel en zinloos we het schreeuwen tegen huilbaby´s ook vinden, voor veel mensen is het niet moeilijk om zich voor te stellen dat het ook hen kan overkomen. Volgens Smarius heeft 10 procent van de moeders twee keer of meer tegen hun baby geschreeuwd. De vaststelling van dat percentage door middel van anonieme vragenlijsten acht ik minder betrouwbaar dan de onderzoekster. Haar veronderstelling dat het waarschijnlijk meer is, is in ieder geval op de door haar veronderstelde onbetrouwbaarheid van haar meetinstrument gebaseerd. Maar de feiten die het onderzoek van Smarius aan het licht brengen, zijn volstrekt onvoldoende om de inzet van een achter-de-voordeur-preventieprogramma als ´Stevig Ouderschap´ mee te rechtvaardigen, zoals haar promotor Theo Doreleijers voorstelt. Dat laat allemaal onverlet dat schreeuwen tegen baby’s uit den boze is en dat we dat natuurlijk al lang wisten. Aan de manier waarop we ouders het beste kunnen steunen om dat te voorkomen heeft het kwantitatieve onderzoek van Smarius geen enkele bijdrage geleverd.
1 De reden dat in het onderzoek van Smarius de vaders niet betrokken zijn is dat vaders er in het bestand van de ABCD-studie nu eenmaal geen gegevens van vaders van kinderen onder de twaalf te vinden zijn.