Het voorbeeld van Denemarken laat zien dat meer geld noodzakelijk maar zeker niet genoeg is om de toekomst van de jeugdzorg veilig te stellen. Minstens zo noodzakelijk zijn vergaande maatregelen om de versnippering van de jeugdzorg over 380 gemeenten en de daarmee gepaard gaande ongelijkheid voor ouders en kinderen, en de overbelasting en bureaucratisering bij gemeenten tegen te gaan evenals de bureaucratische last die deze ontwikkeling de afgelopen jaren heeft veroorzaakt bij de gespecialiseerde instellingen en vrijgevestigde specialisten. Die raken steeds meer gefrustreerd doordat ze sinds 2015 zaken moeten doen met vele tientallen zo niet honderden gemeenten. Sindsdien zijn ze gedwongen om een disproportioneel deel van hun middelen in plaats van aan zorg aan onderhandelen, administratie en regelwerk te besteden, als gevolg waarvan ze omvallen of alle zeilen moeten bijzetten om dat te verhinderen.
Behalve een enkele schuchtere poging tot gemeentelijke herindeling van toenmalig minister van Binnenlandse zaken, Ronald Plasterk, is op dit gebied nauwelijks iets substantieels ondernomen. Daarmee zijn de negatieve gevolgen voor de transitie van de zorg, zeker in de context van een heilig geloof in het ‘gezondmakend’ effect van marktwerking in deze sector, vergaand onderschat, zoals we dat nu op diverse terreinen terugzien. Zoals verwacht zijnde problemen het grootst bij de vele kleine en middelgrote gemeenten. Het schaalprobleem is bij de transitie volledig miskend. Alleen al gezien het wijdverbreide geloof in gemeentelijke autonomie is het echter hoogstonwaarschijnlijk dat alsnog op afzienbare termijn pogingen tot vergaande gemeentelijke herindeling zullen worden ondernomen.
Daarom vereist de redding van de jeugdzorg dat de toegang tot de jeugd-ggz wordt weggehaald bij de gemeente. De huidige situatie is een onvoldoende doordachte en onnodig geradicaliseerde versie van het oorspronkelijke transitie-plan van André Rouvoet – in het kabinet-Balkenende IV minister voor Jeugd en Gezin. De kans de toegang tot de jeugd-ggz onder beheer van de gemeente te brengen werd door Rutte II beschouwd als een enorme besparingsmogelijkheid. Rouvoet, nadien voorzitter van de zorgverzekeraars, heeft zich hier echter altijd met goede argumenten tegen gekeerd. Hij achtte het losknippen van de jeugd-ggz uit de totale ggz niet alleen onnodig voor het realiseren van een goede samenwerking met de jeugdzorg. Het was volgens hem ook onlogisch, omdat daardoor de Zorgverzekeringswet en de AWBZ op iedereen van toepassing werden behalve op minderjarigen. Bovendien wees hij erop dat jongeren met psychische problematiek zodra ze 18 worden alsnog in de ggz terechtkomen. Tenslotte wees hij nog op de verleiding om, als de zorg voor psychische problemen van jeugdigen eenmaal bij de gemeente was ondergebracht, niet te kiezen voor behandeling maar voor medicatie!
En Rouvoet was zeker niet de enige. Ver voor de introductie van de transitie werd al van vele kanten door betrokkenen gewezen op de irrationaliteit en de onwenselijke gevolgen van het losknippen van de jeugd-ggz uit de totale ggz. Vorig jaar sprak Manon Hillegers, hoogleraar jeugdpsychiatrie aan het Erasmus MC, van een ‘doodssteek voor een generatie’. Zij gaf een serie voorbeelden van de irrationaliteit en de dramatische gevolgen voor ernstig zieke kinderen van de beslissing om de jeugd-ggz uit de ggz te halen. Door bureaucratisch gesteggel tussen gemeenten konden deze kinderen niet snel worden behandeld. Hadden ze een fysieke klacht gehad, dan waren ze meteen opgenomen. Vorige week wezen forensisch specialisten van De Waag erop dat het aantal jonge zedendelinquenten dat door hen wordt behandeld sinds de stelselwijziging meer dan gehalveerd is als gevolg van het ingewikkelde financieringssysteem, de verschillende regels en de sleutelrol van de gemeente die sinds de transitie rond de specialistische zorg zijn gecreëerd.
De jeugd-ggz zal echter niet alleen opnieuw moeten worden ondergebracht bij de ggz. Er zal ook heel veel moeite moeten worden gedaan om voldoende gekwalificeerd en ervaren personeel in de jeugd-ggz terug te krijgen en deze sector opnieuw aantrekkelijk te maken. De afgelopen jaren hebben orthopedagogen, psychologen, psychiaters en andere professionals het terrein van de jeugdzorg en masse verlaten. Zorginstellingen zien zich geconfronteerd met aanbestedingsprocedures die hun mogelijkheden ernstig beperken en onder de last van hun sterk toegenomen financiële administratie zijn ze nauwelijks in staat de meest ervaren en deskundige krachten vast te houden en zien ze zich genoodzaakt in toenemende mate met beginners, tijdelijke krachten en stagiaires te werken.
Deze ontwikkeling heeft ertoe bijgedragen dat de gedachte van één regisseur voor één gezin vanuit het perspectief van de kinderen en hun ouders in veel gevallen een illusie blijkt, aangezien de laatste jaren op diverse plaatsen jaarlijks een substantieel deel van de medewerkers vertrekt, sommigen al binnen een jaar. Geschat wordt dat er bij ongewijzigd beleid over enkele jaren meer dan 100.000 medewerkers in de hele zorg te weinig zullen zijn. Het UWV meldde onlangs dat er nu al nauwelijks mensen te vinden zijn voor meer dan de helft van de vacatures in zorg en welzijn. Ronald Batenburg, hoogleraar arbeid en organisatie in de zorg, heeft erop gewezen dat de zorg al bekend stond als zwaar werk waar je slecht voor betaald krijgt; ‘als er dan ook nog bezuinigd wordt, verlies je al snel het vertrouwen.’ Een pijnlijk detail hierbij is dat oud-staatssecretaris Martin van Rijn, die in Rutte II verantwoordelijk was voor de uitvoering van de ingeboekte bezuinigingen in de zorg, bij uitstek op de hoogte was van dit risico voor deze sector. Hij was namelijk voorzitter van de ambtelijke commissie die in 2001 schreef dat de wervingskracht van de publieke beroepen verbeterd diende te worden om grote toekomstige personeelstekorten te voorkomen.
Inmiddels zijn er zoals bekend ook grote tekorten in het onderwijs en is het duidelijk dat die de komende jaren nog veel groter zullen worden. Die tekorten pakken met name dramatisch uit voor de zwaarste categorie, het speciaal onderwijs. Daar komen deze twee negatieve spiralen samen – de tekorten in de zorg en het lerarentekort in het onderwijs. Bij de kinderen die intramuraal worden opgevangen merken de scholen dat de situatie minder stabiel is. En bij de talloze kinderen die ambulant worden begeleid merkt de school meer heftige gedragsproblematiek, wat de onderwijstaak er nog zwaarder op maakt.
In het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd dat de ministeries van VWS en J&V vorig jaar het licht lieten zien in reactie op de evaluatie van de jeugdwet en het commentaar van professionals en cliënten, werd de voortdurende wisseling van hulpverleners als knelpunt erkend. Onvermeld bleef echter dat opheffen van dit knelpunt behalve scholing ook aanzienlijke financiële middelen vereist als we de overwegend slecht betaalde hulpverleners werkelijk vast willen houden, terug willen halen en een goed toekomstperspectief willen bieden.