Het kan u moeilijk zijn ontgaan: de berichtgeving rond het Holocaustonderzoek van de organisatie Claims Conference. Het onderzoek zou hebben aangetoond dat maar liefst 23 procent van de Nederlandse jongeren geen weet heeft van de omvang van de Holocaust of zelfs meent dat het om een mythe zou gaan. Het onderzoek werd in meerdere landen uitgevoerd, maar volgens de onderzoekers van Claims kent Nederland het hoogste percentage ontkenners of relativeerders. We staan er weer eens gekleurd op.
De reacties waren aanvankelijk overwegend verontrust. Verschillende organisaties, zoals het CIDI en de Anne Frank Stichting, spraken over een zorgelijke ontwikkeling. Ook minister-president Mark Rutte liet weten geschrokken te zijn en minister Yesilgöz zei in een interview dat ze de uitkomsten ‘zeer schokkend en zeer zorgwekkend’ vond; om het te onderstrepen keek ze er ook heel zorgwekkend bij (dat kan ze goed).
Beiden benadrukten ze dat we ons collectief geheugen over de feiten van de oorlogsgeschiedenis op orde moeten zien te houden. Rutte zag daarin niet alleen een taak voor de overheid, maar meende dat het debat ook (of juist) in de gezinnen ‘aan de eettafel’ moest worden gevoerd. Daarbij mogen we overal over debatteren, aldus Rutte, ‘maar de feiten liggen vast’.
Een historicus zou moeten weten dat de feiten zelden vastliggen en op die van het onderzoek valt beslist iets af te dingen. Een dag later stonden de kranten al weer vol over het onderzoek, maar nu omdat er methodologisch en statistisch niet veel van klopte. Onduidelijkheid over de uitvoering, de representativiteit van de onderzoeksgroep, het merkwaardige besluit om iedereen jonger dan 40 jaar ‘jongere’ te noemen, maar vooral ook het optellen van de 6 procent Holocaustontkenners en de 17 procent die het aantal slachtoffers overdreven vinden tot één groep ontkenners moest het ontgelden.
Bovendien hebben de niet-ontkenners hun feiten ook niet op orde, want daarvan denkt maar liefst 11 procent dat er 20 miljoen Joden omkwamen. Op die manier ga je nog denken dat de 17 procent die het aantal overdreven vindt, het bij het rechte eind heeft.
Alles overziend kunnen we vaststellen dat het onderzoek kort na elkaar twee keer flink commotie heeft bewerkstelligd. En morele verontwaardiging natuurlijk, want om een goede Nederlander te zijn, moet je kennelijk de Holocaust goed kunnen duiden. Maar verder zijn we er niet veel mee opgeschoten. Of het zou de conclusie moeten zijn dat veel mensen veel zaken niet (goed) weten en dat een klein deel het wel weet, maar het niet gelooft.
Dat is het paradoxale aan de ontkenners: zij moeten het wel weten, anders zouden ze het niet kunnen ontkennen. Ontkenners zijn helaas lastig met feiten te overtuigen, maar de rest zou er wel baat bij kunnen hebben, want wat je niet (goed) weet, kun je nog altijd leren.
Misschien was dat wat minister Yesilgöz bedoelde toen ze twitterde: ‘We hebben als samenleving veel werk te doen. En snel ook.’
Nou ja, snel? Meer dan 75 jaar na de oorlog zou je toch verwachten dat daar al een begin mee is gemaakt? En dat is ook zo. Voor een overzicht kunt u terecht bij het boek Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945 van Dienke Hondius (2010). Daarin bespreekt ze hoe er sinds 1945 getracht is Nederlandse jongeren betrokken te houden bij de oorlogsgeschiedenis en gaat in op de moeilijkheden die daarbij voor de eenentwintigste eeuw gelden. Zelf sprak ik samen met een student in een klein exploratief onderzoek met vier leerkrachten en zeventien leerlingen van groep 7 en 8 van vier basisscholen in de provincie Groningen. Zonder te streven naar representativiteit probeerden we een beeld te krijgen van de onderwijspraktijk door in een semigestructureerd interview met leerlingen en leerkrachten over de oorlog te praten: ‘wat weten ze, wat vinden ze belangrijk, wat raakt hen’.
De leerlingen bleken redelijk bekend met feiten zoals het begin en de duur van de oorlog, het bombardement van Rotterdam en de rol van Hitler, maar de term Holocaust daarentegen was onbekend (maar werd ook niet in hun lesmateriaal gebruikt). Ze wisten wel van de Jodenvervolging en concentratiekampen. Maar vroegen we door naar de samenhang tussen gebeurtenissen en personen dan lieten ze het al gauw afweten (net als hun leerkrachten trouwens). Niettemin vonden ze de oorlogsgeschiedenis interessant, maar ook dat ze er al veel van afwisten (Breeuwsma, 2020).
Een veel robuuster onderzoek is Wat weten Nederlandse jongeren over de Tweede Wereldoorlog? dat onder 1500 leerlingen uit het voortgezet onderwijs en mbo werd uitgevoerd. Het laat zien dat veel jongeren geïnteresseerd zijn in de oorlog. De feitelijke kennis over de oorlog was echter niet indrukwekkend. Anne Frank werd door maar liefst 99 procent leerlingen van een foto herkend, maar hoewel de meeste jongeren de oorlog verbinden aan de Jodenvervolging, was een derde van hen onbekend met het begrip Holocaust. Ook de begrippen antisemitisme en genocide waren lang niet altijd bekend. Met de kennis over militaire aspecten van de oorlog, de bezetting van Nederland, historische personages en begrippen als collaboratie en nationaalsocialisme was het al niet beter gesteld (Van Berkel, 2018).
Dat de historische kennis van de Nederlanders te wensen overlaat, en dat de kennis over de Tweede Wereldoorlog daar geen uitgezonderd op is, kan dan ook niet echt als een verrassing komen. Er wordt al lang geklaagd over de teloorgang van het geschiedenisonderwijs. Ruttes verwijzing naar het debat aan de eettafel is dan ook misplaatst (afgezien van het feit dat er in menig gezin met het bord op schoot voor een beeldscherm wordt gegeten), want waar moeten ze het over hebben als ze niks weten? Als ze geen directe (familiale en culturele) band meer hebben met die oorlog en bovendien wel andere zorgen – van financiële problemen tot zorgen over klimaat of actuele oorlogen – aan hun hoofd hebben?
Misschien dat de politiek toch weer meer voorrang moet geven aan historische kennis en geschiedenisonderwijs en wat minder aan morele verontwaardiging over hen die niet over die kennis beschikken. Hoeven politici in de toekomst misschien ook niet meer zo te schrikken.