Biocueing: welkom hulpmiddel ter voorkoming van heftige woedeaanvallen of griezelige disciplinering?

Delen:

Een plotselinge woedeaanval komt vrij veel voor bij kinderen tussen de 1,5 en 4 jaar. Je wil je kind in de buggy zetten, maar hij wil net iets anders doen, wringt zich los, begint te schreeuwen, werpt zich op de grond en slaat en schopt wild om zich heen. Meestal duurt dit maar een paar minuten, maar in een enkel geval duurt het veel langer. Het is belangrijk om hier goed op te reageren, niet boos te worden en ook niet weg te lopen. Het kind heeft je nodig bij zo’n driftbui, zeker als die niet snel overgaat. Doorgaans ontstaat zo’n temper tantrum uit onmacht. Peuters kunnen hun emoties nog niet controleren, laat staan daar de juiste woorden voor vinden. Vaak speelt zo’n abrupte, hevige woedeaanval tegen de achtergrond van vermoeidheid, pijn of honger. Soms helpt het om het kind vast te houden of op schoot te nemen tot hij kalmeert. Maar vooral bij 3- en 4-jarigen werkt dat vaak juist contraproductief en is de kans groot dat dit extra drift in de hand werkt.

De meeste kinderen groeien vanzelf over deze zogeheten ‘koppigheidsfase’ heen, maar bij een aantal zien we dergelijke woedeaanvallen ook als ze 6, 7 jaar of ouder zijn. Dan gaat dat vaak gepaard met wilde en soms gevaarlijke acties – zomaar de straat op rennen, zonder te kijken ergens van afspringen, met iets gooien of slaan, schelden en schoppen naar anderen en ook wel met naar binnengerichte agressie, zoals hoofdbonken en slaan, waarvan ze zich door hun heftige woede op dat moment de pijn niet of nauwelijks realiseren. Het komt zelfs voor dat het kind zo heftig krijst dat z’n keel en strot verkrampen en het kind flauwvalt. Doorgaans eindigt zo’n aanval met een huilbui en is het kind daarna volkomen uitgeput. Alleen al met het oog op de risico’s die zo’n woedeaanval voor het kind zelf met zich mee kan brengen mag het op zulke momenten niet alleen worden gelaten. Als dergelijke aanvallen zich met enige regelmaat herhalen kan professionele hulp aangewezen zijn.

De puberteit met z’n kenmerkende hormonale veranderingen vormt een volgende fase waarin zich onbeheerste, heftige woedeaanvallen kunnen voordoen. Plotseling opvlammende irritatie en boosheid kunnen voor de omgeving ergerlijk zijn, maar ze horen bij de puberteit. Maar soms verdwijnen die aanvallen niet en keren ze voortdurend en heftig terug. Dat kan zelfs zo sterk het geval zijn dat het aanleiding kan geven tot de diagnose Oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD). Dan moet er al tenminste een half jaar lang sprake zijn van daarvoor typerende fenomenen zoals algemene prikkelbaarheid, aanhoudende boosheid en snel gepikeerd zijn, terugkerende heftige driftbuien en voortdurende ruzies met volwassenen. En dan moet de jongere daardoor op allerlei gebied ernstige problemen ondervinden, niet alleen wat betreft de thuissituatie, maar ook wat betreft onderwijs, werk en vriendschappen en soms wat betreft politie- en justitiecontact.

Om zo goed mogelijk om te gaan met dit problematisch gedrag zijn verschillende behandelingen gebruikelijk. Bij kinderen van de basisschoolleeftijd worden vaak oudertrainingen ingezet, waarin de ouders worden getraind om goed gedrag op verantwoorde wijze te stimuleren en ongewenst gedrag af te remmen. Bij jongeren met ODD wordt overwegend gekozen voor gezinsbehandeling, waarbij ook de andere leden van het gezin en soms verdere familie betrokken worden evenals school en leeftijdgenoten uit de buurt. Bekende en erkende zogeheten ‘systeeminterventies’ zijn met name MST en FFT.

Doorgaans wordt dit gecombineerd met individuele cognitieve gedragstherapie  , met name ART  bij jongeren die wegens agressieve delicten in aanraking zijn gekomen met politie en justitie. De jongere leert daarin anders te kijken naar situaties die zijn problematisch gedrag prikkelen, niet meteen boos te worden en gedragsalternatieven te ontwikkelen.

Recent wordt daarbij in de forensische ggz ook nieuwe technologie uitgeprobeerd, draagbare apparatuur die een signaal geeft dat het lichaam spanning opbouwt die kan leiden tot een woedeaanval. Dat kan toenemende hartslag betreffen, verandering in ademhaling, zweet of spierspanning. Jongeren die voortdurend worden overmand door woede en snel agressief worden en daardoor ernstige problemen en delicten hebben veroorzaakt, kunnen kiezen om dit nieuwe hulpmiddel, aangeduid als biocueing, te gaan gebruiken om ze te helpen dergelijke aanvallen te voorkomen. Daarvoor wordt bijvoorbeeld een smartwatch gebruikt of een apparaatje in hun T-shirt of hun sokken. Ze doen dat in combinatie met regelmatige therapie, waarin ze onder meer bespreken hoe om te gaan met dit nieuwe hulpmiddel en welke reactie op zo’n signaal het beste bij de jongere past. Janna Frederiek ter Harmsel heeft in haar proefschrift  eind vorig jaar de eerste bevindingen met dit hulpmiddel beschreven.

In een hilarisch ongeïnformeerd interview met twee filosofen in Trouw wordt de inzet hiervan echter radicaal verworpen. Terecht wordt gesteld dat dergelijke apparatuur normering impliceert. “Maar wie bepaalt die norm?” “Gaat een jongere met een smartwatch zelf over de algoritmen en de lichamelijke indicatoren die erin zitten? Nee.” Maar geldt dat niet voor de hele diagnostiek? Moet die worden verworpen omdat de client zelf niet over de indicatoren gaat? Marli Huijer zet biocueing onder verwijzing naar Michel Foucault weg als onderdeel van een “militaire droom”. Het beteugelen van woede zou typerend zijn voor de huidige, liberale samenleving “die jou individueel verantwoordelijk stelt voor ziekte en gedrag” en “waar woede geen plaats meer heeft.”

Maar bij de pogingen om jongeren die ernstig last hebben van voortdurend terugkerende, onbeheersbare en vaak gevaarlijke woedeaanvallen, worden zoals aangegeven juist al heel lang waar mogelijk de ouders en verdere relevante omgeving betrokken. Bovendien wordt het gebruik van dit hulpmiddel de jongere niet opgelegd maar aangeboden en kunnen ze ervoor kiezen om daar al dan niet gebruik van te maken. Volgens Huijer is hier echter sprake van vals bewustzijn: “Je hebt je die eis tot disciplinering eigen gemaakt. Zo goed werkt die maatschappelijke disciplinering.” Als bewijs van haar serieuze interesse in dit onderwerp en als brisante poging om onze ogen te openen voor het gevaar van het gebruik van dit hulpmiddel in onze liberale samenleving, werpt de filosofe tenslotte de vraag op: “Hoe zal dat in China uitpakken?”

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *