Criminele jeugd | Over schijnproblemen en onzinvoorstellen van het kabinet Schoof

Delen:

Bovenaan het wensenlijstje van het kabinet Schoof – lees Wilders/ Yesilgöz – stond zoals algemeen bekend de ‘hardste aanpak ooit van het asielprobleem’. Tot welke ongelofelijke ‘successen’ de aanpak van dit schijnprobleem heeft geleid is inmiddels bij velen bekend. Maar op datzelfde wensenlijstje nam ook een hardere aanpak van criminele jeugd en hun ouders een prominente plek in. Ook hier ging het in feite om een schijnprobleem.

Terwijl het voor iedereen met maar een beetje kennis van de ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit immers duidelijk was dat die de afgelopen twee decennia spectaculair is afgenomen, speelde dit kabinet met haar regeerprogramma handig in op de heisa die in verschillende media was gecreëerd rond een zogenaamde angstwekkende toename waarbij zelfs werd gesproken van ‘jeugdterreur’.

Twee voorstellen waren op dit punt typerend. Ten eerste het voorstel om de maximale straf voor 14- en 15-jarigen te verhogen en daarnaast het voorstel om ouders van kinderen die ernstig over de schreef gaan hard aan te pakken. Uit de Verzamelbrief Justitiële Jeugd die eind vorige maand door de staatssecretarissen Struycken en Coenradie van het inmiddels demissionaire kabinet naar de kamer werd gestuurd, kan worden afgeleid dat het hier om gebakken lucht ging en dat beide voorstellen dan ook tot niets leiden.

De brief gaat volledig voorbij aan het gebrek aan motief om de maximumstraffen voor jonge ernstige delinquenten te verhogen, maar de conclusie is wel – wat overigens voor ingewijden al lang duidelijk was – ‘dat de verhoging van de maximum detentieduur voor alle 14- en 15-jarigen een impact zal hebben op de JJI’s, zowel financieel als op de capaciteit. Vooralsnog is er geen financiële dekking voor de uitvoering van deze opgave.’

Ook wat betreft het idee om de ouders van jeugdige delinquenten stevig aan te pakken wordt het voorgesteld alsof het motief daarvoor voor zich spreekt. Wel wordt nu erkend – wat voor iedereen met enige basale kennis van ons strafrecht van meet af aan duidelijk was – dat ‘het strafrechtelijk aansprakelijk stellen van ouders van jeugdige delinquenten niet mogelijk (is) vanwege het individuele schuldbeginsel dat in ons strafrecht geldt. Dit houdt in dat het strafbaar stellen van ouders voor delicten die hun kinderen hebben begaan in strijd is met de individuele aansprakelijkheid die het strafrecht voor gepleegde strafbare feiten kent.’ Voor pedagogen minstens zo belangrijk is het feit dat de bewindslieden erkennen dat de invloed van ouders op probleemgedrag van hun kinderen na hun 12e levensjaar sterkt afneemt, waarna zij concluderen: ‘Het aanscherpen van de ouderaansprakelijkheid voor oudere kinderen zal daardoor naar verwachting weinig effect hebben op hun delictgedrag, en daarom onvoldoende bijdragen aan het doel van deze ambitie.’

Toch houden de bewindslieden nog wel hoop op een kans om iets in deze laatste richting te realiseren, namelijk via het mogelijk verhalen van de schade op de ouders. Kennelijk onwetend van het probleem om ouders voor de schade die 14- en 15-jarigen buiten medeweten van hun ouders aanrichten aansprakelijk te stellen, stellen zij dat hier vaak mogelijkheden onbenut zouden worden gelaten.

Lezers van dit stukje die meer willen weten over deze en andere schijnproblemen die de laatste tijd door diverse media en politieke formaties worden opgeworpen wat betreft wangedrag van jongeren verwijs ik naar mijn nieuwe boek, Criminele jeugd. De sensatieverhalen, de feiten en een paar adviezen, dat in september verschijnt bij Boom Den Haag.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *