Kijk eens in de poppetjes van mijn iPhone…

Delen:

Ouders van meer dan 40 duizend kinderen ondertekenden inmiddels een pact met de afspraak om kinderen geen smartphone te geven voor hun veertiende levensjaar. Ruim drieduizend wetenschappers en andere deskundigen spraken onlangs hun bezorgdheid uit over de impact van de smartphone op gezondheid en ontwikkeling van kinderen. Uit een peiling van Unicef bleek bovendien dat 69 procent van de Nederlandse kinderen en jongeren zelf ook pleiten voor meer schermvrije tijd.

Op scholen merken ze eveneens dat inperking van het smartphonegebruik in de klas meer voor- dan nadelen heeft. Daarbij lijkt maatschappelijk het besef te groeien dat we onszelf en onze kinderen wel erg gemakkelijk prijsgeven aan de belangen van grote techbedrijven.

Kortom, er is iets aan het kantelen in de manier waarop we kijken naar onze omgang met de smartphone. Steeds meer ouders, opvoedingsdeskundigen en instanties lijken het erover eens dat er iets moet veranderen, al is nog niet iedereen erover uit of dat langs de weg van verbieden dan wel vrijwillige inperking moet gebeuren.

De aandacht voor de impact van de smartphone gaat meestentijds uit naar het gebruik ervan door schoolgaande kinderen en jongeren. En ja, van hen weten we dat die soms rustig 6 uur per dag op hun mobiel zitten. Kostbare uren, die niet aan andere dingen – van huiswerk maken en sporten tot ‘real-life’ sociale contacten en slapen –  besteed kunnen worden.

De kennismaking met de mobiele telefoon begint niettemin al veel eerder in het leven. Goed beschouwd, krijgen baby’s al vanaf hun geboorte te maken met het apparaat (best mogelijk dat het eerste dat ze zien een ouder is die verscholen achter het scherm een foto of video maakt van hun ‘tewereldlating’).

Ook daarna kan het hen moeilijk ontgaan dat veel volwassenen in hun directe omgeving wel vastgekluisterd lijken aan het apparaat. Wie weet, misschien zien baby’s het wel als verlengstuk van de volwassen ledematen en gaan ze ervanuit dat het bij hen op den duur nog wel zal aangroeien.

Wat baby’s precies opmaken uit hun wereld laat zich echter zo gemakkelijk niet achterhalen, waardoor veel van wat er in ze omgaat moeilijk te doorgronden is. Maar een eigentijdse variant op het klassieke still-face-experiment geeft wel een indruk van wat het mogelijk met hen doet.

Om het geheugen even op te frissen. Het originele still-face-experiment stamt uit 1975 en werd bedacht door Edward Tronick. Het is misschien wel een van de elegantste onderzoeken uit de ontwikkelingspsychologie.

In het experiment worden ouders gevraagd op hun vertrouwde manier de interactie aan te gaan met hun baby van jonger dan een jaar. Die interactie is vaak zeer levendig en wederkerig, waarbij duidelijk zichtbaar is dat baby’s al veel gerichte inspanningen doen om hun vader of moeder bij de les te houden. Vervolgens wordt ouders gevraagd om niet meer te reageren op hun kind en het gezicht strak in de plooi – still face – te houden.

Op de opnames van het experiment kunnen we zien hoe baby’s hun best doen om contact te maken met moeder of vader. Met gebaren en geluidjes; als dat geen succes heeft, verkrampen ze en proberen met schrille kreetjes de aandacht te trekken. Als ook dat niet lukt, zit er niets anders op dan het op een huilen te zetten of de baby’s trekken zich – moedeloos – in zichzelf terug.

Deze voor beide partijen onaangename situatie wordt ten slotte beëindigd door de ouder, die weer contact zoekt, waarna de baby snel de draad weer oppakt. Zichtbaar blij dat alles weer normaal is.

Mooi onderzoek, dat laat zien hoe responsief de baby al is en hoe belangrijk daarom ook de gerichte aandacht van ouders. Het betekent gelukkig niet dat een baby meteen hopeloos verloren is als dat contact even minder verloopt of afwezig is, maar wel dat het de kans moet krijgen dat contact te maken of te herstellen.

Er is amper iets gekunstelds aan het experiment. Hooguit zou je kunnen tegenwerpen dat ouders in het dagelijks leven hun gezicht zelden zo strak en emotieloos in de plooi houden als in het originele filmpje van Tronick.

In een recentere variant is het onderzoek nagedaan, maar dan met ouders die in plaats van een still-face trekken, op hun smartphone gaan zitten. En warempel, ze vertonen daarbij spontaan het afwezige gezicht uit het experiment van Tronick. De baby’s reageren op hun beurt ook als in de originele setting. Het Vlaamse opvoedprogramma De Wonderjaren bracht het in 2021 al eens mooi in beeld (terug te vinden op Youtube).

Hoe vaak hebben baby’s en jonge kinderen al moeten kijken naar een ouder die helemaal opgaat in zijn telefoon? In huis, in de (speel)tuin of achter de kinderwagen, met één hand aan de wagen en in de andere hand de smartphone. Soms wordt nog wel een vorm van minimaal contact onderhouden, maar de echte aandacht gaat uit naar wat er op het scherm gebeurt.

Is het dan raar dat zo’n kind, als het maar even de kans ziet, zelf om het apparaat gaat vragen, vanuit de gedachte: ‘als wat daarop te zien is belangrijker is dan ik, dan moet het wel de moeite waard zijn’? En is het niet net zo goed raar, als ouders die zelf niet van het apparaat zijn af te slaan, zich nu ineens sterk gaan maken voor een schermvrije kindertijd?

Het is jammer dat baby’s en jonge kinderen nog niet zo goed zijn in het zich organiseren, anders zouden ze kunnen overwegen een beweging op te zetten die zich sterk maakt om ouders met kinderen tot een jaar of veertien geen smartphone te geven.

Wellicht gaat dat te ver. Maar zouden dan in ieder geval de ouders van die meer dan 40 duizend kinderen wel de verantwoordelijkheid kunnen opbrengen om in aanwezigheid van hun kroost niet op hun mobiel te zitten? Wellicht kunnen ze er dan, net als rokers, zo nu en dan even tussenuit knijpen, om buiten op het balkon of in de tuin snel een blik op het scherm te werpen. Niet langer dan de duur van een sigaret en dan snel weer naar binnen, met de volle aandacht erbij.

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *