Vroeg echt een lezer worden

Delen:

Vanaf het begin, toen ik in de jaren negentig voor het eerst las over het toen vrij nieuwe onderzoek naar jonge kinderen als lezers, intrigeerde het mij dat hermeneutische ideeën – denk Paul Ricoeur – over het wezen van het lezen, zeg maar ‘hoge’ geletterdheid, op ontluikende geletterdheid al helemaal van toepassing waren. Ik denk dat ik dat in mijn boek Wat jonge kinderen echte lezers maakt. Ontluikende geletterdheid van 0 tot 6, dat onlangs verscheen bij Amsterdam University Press, heb laten zien.

In de jaren zeventig en tachtig won onderzoek naar ontluikende geletterdheid terrein. Het ging erom te achterhalen wat jonge kinderen al aan lezen en schrijven doen, wat het voor henzelf betekent en hoe dat zich van nul tot zes ontwikkelt. Er kwam longitudinaal onderzoek naar individuele kinderen, vaak door de ouders zelf, meestal de moeders, gewoon thuis. Die studies waren een goudmijn voor mijn boek. Giti, Lindsey met haar zusje Ashley en Paul kregen elk hun hoofdstuk. Je ziet gewoon gebeuren wat Jerome Bruner zag toen hij de omslag van standaard-empirisch effectonderzoek naar dit type kwalitatief onderzoek had gemaakt (van ‘in vitro’ naar ‘in vivo’, zoals hij zelf zei): de vanzelfsprekendheid en onopzettelijkheid waarmee jonge kinderen in alledaagse situaties superbelangrijke dingen leren. Gezamenlijke aandacht, joint of shared attention, speelt een hoofdrol. Met je kind een spelletje doen zoals kiekeboe, samen een liedje zingen, samen naar iets kijken en erover praten – de alledaagse voorbeelden liggen voor het oprapen. En al heel vroeg samen boekjes lezen, met negen maanden is goede timing al begint men er soms nog eerder mee – het is een schoolvoorbeeld van gedeelde aandacht. Wat wordt er dan geleerd?

Ik noem de contracts of literacy, bijvoorbeeld hoe je een boek vasthoudt, openslaat en van voor naar achter bladzij voor bladzij leest. Eerst proberen kinderen dingen op het plaatje te pakken, ze grijpen ernaar of krabben eraan. Maar al snel leren ze een even elementair als fundamenteel contract of literacy: dat plaatjes geen dingen zijn, maar representaties van dingen die je niet moet pakken en manipuleren, maar lezen, bekijken, benoemen. En, even fundamenteel: dat de lezer het boek moet volgen van begin tot eind, alleen dan ontrolt zich het verhaal. De lezer volgt het boek en laat zich leiden.

Je ziet jonge kinderen snel en als vanzelf echte lezers worden. Ze houden ervan en gaan echt in boeken op. Giti bijvoorbeeld. Drie keer per dag werd er samen gelezen, ’s morgens na het wakker worden kwam ze meteen al met een stapel boeken aanzetten. Op een gegeven moment bedachten haar ouders de regel: drie boeken samen maar dan verder alleen boekjes lezen. En dat doet ze, bladzij voor bladzij benoemend wat ze ziet. Met tweeënhalf laat Giti verhaalbegrip zien. De verhaallijn is goed te volgen voor wie haar het prentenboek Summer Friends hoort voorlezen: ‘Susie ging dag zeggen tegen haar vrienden. / Ze ging naar de koe. Wil je met mij meegaan naar de stad? O nee, zei koe. / Ze ging naar de eenden. Willen jullie met mij meegaan naar de stad? O nee, geen water.’ Drie maanden eerder was ze nog vooral aan het labelen: ‘Koe, o nee. / Eenden, o nee. / Kikker. Konijn. / Vogels. Bloemen. / Nee. Nee.’

Geletterdheid ontluikt in gezinnen met een leescultuur. Omdat je het alle kinderen gunt, zouden ook de kinderopvang en de kleuterbouw van de basisschool zo’n leescultuur moeten hebben. Vivian Gussin Paley gaf het goede voorbeeld. In haar boeken deed ze verslag van steeds een jaar in haar peuter- of kleutergroepen. Je ziet er een cultuur van verhalen en boeken ontstaan waar alle kinderen aan deelnemen. Er is een verhalentafel waar kinderen aan de juf hun verhaal komen dicteren dat later op de dag wordt uitgespeeld. Dan leest Paley letterlijk voor wat is gedicteerd en speelt de verteller de hoofdrol. Door het uitspelen van eigen verhalen werden jongens evengoed vertellers van verhalen als meisjes. Ook Paley vertelt graag, sprookjes bijvoorbeeld. Elke groep lijkt wel een favoriet sprookje te krijgen waar lang en steeds opnieuw over wordt gepraat en nagedacht. En er zijn prentenboeken.

In het kindergarten-jaar dat een zwart meisje verliefd wordt op veldmuis Frederick uit het prentenboek van Leo Leonni die precies zo’n kleur heeft als haar huid, wordt uiteindelijk het hele oeuvre van Leonni samen gelezen en herlezen en uit en te na besproken. Prachtig om te zien hoe de groep samen met de juf echte vragen over de boeken, de personages, het verhaal, overdenkt. Paley neemt de kinderen serieus in hun lezing van verhalen en boeken. Ze luistert goed naar wat de kinderen zeggen, probeert te begrijpen wat ze bedoelen, vraagt ernaar en vraagt erop door. Zo ontwikkelt de groep een leescultuur, wordt een ‘community of interpretation’ waar de juf evengoed deel van uitmaakt als de kleuters die meer en meer met eigen vragen en eigen interpretaties komen.

Zo gaat het bij jonge kinderen al volop om begrijpend lezen. Er zijn ook kinderen die beginnen met schrijven en letters willen kennen en in een zelfbedachte spelling woorden, zinnetjes en verhaaltjes opschrijven, zoals Paul in mijn boek. Ook dat is ontluikende geletterdheid. De verschillen zijn groot, zelfs tussen twee kinderen uit hetzelfde gezin. Alle kleuters tegelijkertijd met instructie en oefening aan de hand van programma’s en Cito-instrumenten trainen in letter-klankverbindingen – doe het niet. Groep drie is vroeg genoeg. Wie daarvoor al van lezen is gaan houden en uit eigen ervaring weet waar het in lezen wezenlijk om draait, zal beter snappen waar het leren decoderen goed voor is en zich er met 6 à 7 jaar gericht en geconcentreerd voor kunnen inzetten. Wel zo effectief.

Bron: https://www.aup.nl/en/book/9789048569151/wat-jonge-kinderen-echte-lezers-maakt

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *