In 2015 is de nieuwe Jeugdwet ingegaan. Inmiddels is er veel kritiek en komen de VNG en het Rijk er nog steeds niet uit met de benodigde financiën. Dat is ook niet zo raar omdat dat niet alleen ligt aan de aanvragen van ‘lichte’ jeugdzorg, zoals het Rijk in dit conflict steeds beweert. Ook bij ernstige problemen zien we vaak problemen met geld, iets dat al sinds het begin van de nieuwe Jeugdwet speelt. Het blijkt echter dat samenwerking tussen gemeenten, hulpverlening en school soms kan zorgen voor minder uithuisplaatsingen en minder plaatsing in een inrichting met aanzienlijk minder kosten en een beter resultaat Maar samenwerken is niet gemakkelijk want dat werkt alleen als die taak gedreven is en niet belangen gedreven.
Jo Hermanns noemde die samenwerking destijds ‘wrap around care’. In de Cochrane Library, waar veel interventies op werkzaamheid worden onderzocht wordt dat ‘Collaborative Care’ genoemd, een vorm van integrale zorg. Uit analyses van die Cochrane Library blijkt dat collaborative care werkt als een van de 5% werkzame interventies. Om echt samen te werken is het belangrijk dat alle hulpverleners en betrokkenen regelmatig contact hebben en er goed wordt gecommuniceerd op basis van gezamenlijke kennis en ervaring en niet op basis van superspecialist die alles weet. Dat kan via een Zorgadviesteam (ZAT). In dat ZAT zijn verantwoordelijkheden en bevoegdheden afgesproken om te voorkomen dat iedereen zich overal mee gaat bemoeien (iets wat in een kritieke situatie nogal eens wil voorkomen). Bijvoorbeeld: een medicus gaat over de lichamelijke behandeling, ouders gaan over ouderschap, maar niet over de psychologische behandeling en de begeleiding.
Een voorbeeld uit de praktijk: Na een intensief traject met een onvrijwillige uithuisplaatsing met veel trauma’s en intensieve opnames in 4 instellingen en een ziekenhuis, die allemaal niet het gewenste resultaat hadden (instellingskosten over 6 maanden ruim 6 ton exclusief de kosten van jeugdbescherming en advocaatkosten voor ouders), werd betrokken jongere (16) vanwege de mislukte behandeling als ‘uitbehandeld’ naar huis gestuurd. Wat we dan vaak zien is dat er een diffusie van verantwoordelijkheid plaats vind en iedereen naar elkaar wijst en er soms niets gebeurd in een kritieke toestand en er uiteindelijk geen regie is Dat kan ouders en betrokkene tot wanhoop drijven. Omdat te voorkomen kan de gemeente, die verantwoordelijk is voor de jeugdzorg de regiefunctie op zich nemen en voor het behandelgedeelte een regiebehandelaar zoeken (kleine gemeenten kunnen daar iemand voor inhuren, de gemeente stuurt als eindverantwoordelijke vanuit de backoffice mee). In dit geval organiseerde de gemeente een Zorgadviesteam om behandeling thuis mogelijk te maken conform ‘zo thuis als mogelijk’. In dat ZAT zaten een GGZ instelling die systeemtherapie verzorgde en regiebehandelaar was, een psychologe voor de psychologische trauma behandeling, een kinderarts die nauw samenwerkte met de huisarts om de lichamelijke toestand in de gaten te houden, thuiszorg voor de sondevoeding, een sociotherapeut voor dagelijkse begeleiding en begeleiding bij automutilatie, de hulphondentrainer, en een externe deskundige voor advies. Samenwerking met school is een pre om te voorkomen dat perspectief op het gewone leven in de behandeling verdwijnt. Er kwam ook een baantje bij de supermarkt. Dit alles op basis van een verklarende analyse en van een te voren uitgedacht zorgplan (in samenwerking met het Regionale Expertteam) met een plan B en plan C. Dat is belangrijk omdat het verloop van een dergelijke complexe problematiek niet te voorspellen was en we niet meer terug konden vallen op een instelling (want betrokkene was uitbehandeld en had trauma’s aan de opnames overgehouden).
In dit traject moesten veel hulpverleners over hun eigen schaduw heen springen en dingen anders doen dan ze gebruikelijk deden, namelijk intensief samenwerken. Dat werkt alleen als er samen wordt gewerkt op basis van een gezamenlijke taakopvatting en niet op basis van belangen of hiërarchie. De gemeente, die de boel financierde nam de regie en zorgde voor verslaglegging.
De eerste tijd was, zoals voorspelbaar een tijd van brandjes blussen. In een dergelijke casus gebeurt van alles dat niet kon worden voorspeld, zoals bijvoorbeeld een aanranding die voor een acute crisis zorgde (herhaald slachtofferschap, zie recente monitor huiselijk geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag (p. 23). Dan wordt het extra belangrijk dat alle betrokkenen blijven communiceren, elkaar vast blijven houden en niet in paniek raken om een sprong door de brandende deur te voorkomen. Ondanks plan B en C vraagt dit om pad-onafhankelijk denken en met elkaar verzinnen wat dan wel kan. En niet iedere hulpverlener sloot aan. Gelukkig kon na enige vertraging een nieuwe hulpverlener door betrokkene, ouders en het ZAT worden uitgezocht (gezamenlijke besluitvorming). Na ongeveer drie maanden had betrokkene haar sondevoeding beëindigd en het slangetje ritueel in de tuin verbrand: dat nooit weer. School werd na een half jaar opgestart (inmiddels in 2022 is het eindexamen gehaald en is betrokkene bezig met een vervolgopleiding Social Work). Maar ook de zorg werd mede door betrokkene die graag ‘weer gewoon’ wilde zijn afgeschaald. De totale kosten van het tweede half jaar bedroegen circa 60.000 euro (exclusief de nog steeds aanwezige jeugdbescherming en advocaatkosten).
Niet alle casussen zijn succesvol. Een belangrijke oorzaak is vaak dat de jeugdbescherming en hulpverleners een dergelijke intensieve samenwerking niet zien zitten en soms zonder dat openlijk te zeggen een andere agenda hebben zoals bijvoorbeeld plaatsing in de gesloten jeugdzorg (die hebben acceptatieplicht). Een andere valkuil is dat een behandelaar toch de regie over wil nemen en belangen gedurende het traject weer de overhand nemen, bijvoorbeeld overleg met jeugdbescherming achter de rug om van het ZAT. Bij terugval wordt dan meteen getwijfeld aan het zorgplan en aan de overige zorgverleners. En dan vraagt dit veel van alle deelnemers. In sommige gevallen wordt er nog een ervaren coach voor de zorgverleners toegevoegd want het vraagt een lange adem en een gezamenlijk gedragen visie. Ook moeten zorgverleners de pijn verdragen als het even niet lukt. En ouders reageren vaak vanuit eigen trauma’s, met de beste bedoeling maar soms niet handig, vandaar de systeemgesprekken.
Deze aanpak was tegen wil en dank toch succesvol gebleken, dat zal niet altijd zo zijn. We moeten leren verdragen dat het niet altijd lukt omdat het gaat om ‘nare’ problemen waar geen protocollen of ‘evidence based treatment’ voorhanden is. Maar het begint met erkennen dat niemand het recept van een zekere oplossing heeft en we gezamenlijk moeten zoeken naar wat wel kan. En we mogen nooit opgeven want ieder kind is het waard.