Een steen in de vijver van het sadistisch universum van Ingeborg Bosch

Delen:

Het moet ergens begin 2008 zijn geweest dat ik het (destijds) nieuwe boek van Ingeborg Bosch, “De onschuldige gevangene. Over opvoeden en overleven” onder ogen kreeg. De omineuze titel maakte nieuwsgierig, maar al gauw overheerste de verbazing, afgewisseld met ergernis en ongeloof. Ik besloot er een artikel aan te wijden, omdat het boek volgens mij mooi demonstreerde wat er allemaal misgaat als de grenzen tussen wetenschap en pseudowetenschap niet scherp genoeg worden getrokken.

Bosch schetst een beeld van de kindertijd als een periode waarin kinderen vogelvrij zijn verklaard. Door hun hulpeloosheid zijn ze overgeleverd aan de grillen van hun ouders, van wie kinderen de gevangenen zijn. Ouders die hen blootstellen aan verwaarlozende, intimiderende en traumatische ervaringen die schade toebrengen aan het kind. Soms willens en wetens, bij mishandeling en misbruik, maar veel vaker onbewust; door ouders, die het beste met hun kind voorhebben, maar die als gevolg van hun eigen verdrongen kindertijd geen goed beeld hebben van de behoeften van hun kroost en daarom per definitie tekortschieten. Bosch schrijft dan ook dat ‘elke schade – dus niet alleen ernstige – die door de ouder wordt toegebracht aan het kind onder kindermishandeling valt’. Omdat je het in de denkwereld van Bosch eigenlijk alleen maar verkeerd kunt doen, sprak ik van een ‘sadistisch universum’ waarbij de onschuldige kinderen van nu, de schuldige opvoeders van de toekomst worden.

Bosch beroept zich op een mengelmoesje van theorieën, een scheutje psychoanalyse, Alice Miller (die publiekelijk liet weten dat Bosch niets van haar werk heeft begrepen), de hechtingstheorie, breinonderzoek, aangelengd met wat oosterse wijsheden, en daaruit destilleert ze haar eigen therapie: de Past Reality Integration of PRI. Met PRI wil ze de kindertijd te lijf gaan, oude blokkades opheffen en verdrongen herinneringen weer toegankelijk maken, zodat volwassenen hun Kind-Bewustzijn leren te overwinnen en niet blijven functioneren als het getraumatiseerde kind dat ze ooit waren.

Haar onwetenschappelijkheid zou tot daaraan toe zijn, als ik niet ook het idee had dat haar aanpak schadelijk kan zijn voor degenen die haar navolgen. Temeer ook omdat ze ouders, nadat die kennis hebben genomen van haar werk, aanmoedigt om zelf aan het therapeuteren te gaan met hun kinderen. Wat mij betreft mag er dan ook een sticker op het boek: ‘don’t try this at home’. Dat ze zich daarbij een goeroe-achtige status aanmeet, zich bij herhaling beroept op haar bewonderende cursisten (of volgelingen) en hardop fantaseert over een wereld waarin aanstaande ouders zich eerst richten op ‘de bagage die we uit onze eigen jeugd bij ons dragen’, voor ze zich aan nageslacht wagen en zich bovendien ontpopt als een gewiekste entrepreneur, die haar cursisten flink laat betalen voor haar ‘opleiding’ en haar PRI-methode patenteert, zodat ook navolgers haar moeten blijven betalen, geeft haar aanpak zowel iets megalomaans als doortrapts.

Mijn artikel over Bosch en haar PRI werd in 2008 gepubliceerd in De Psycholoog. In 2009 verscheen er een uitgebreide versie in mijn boek “Het vreemde kind” en een korte versie op de site van Ouders.nl. Ondertussen werd ik bestookt met boze reacties op het artikel; Boschadepten eisten dat het NIP mij zou schorsen (lastig, want ik was geen lid). Ze beloofden ook om met wetenschappelijk onderzoek te komen waarmee de werking van PRI zou worden bewezen. Nooit meer iets van gehoord. Helaas veroorzaakte mijn kritiek slechts een rimpeling in de vijver. De laatste tijd lijken Bosch en PRI echter weer onder vuur te liggen, met artikelen in De Volkskrant, Skepter en De Psycholoog waarbij nu ook deelnemers aan de cursussen van Ingeborg Bosch zich negatief uitlaten over haar aanpak.

Wie haarfijn wil weten hoe het er werkelijk aan toe gaat, kan nu terecht bij het recent verschenen boek “De Firma Intimidatie en Bedrog” van Wietske De Blocq van Scheltinga. Zij schetst op niet mis te verstane wijze de gang van zaken van binnenuit, van de eerste kennismaking met het werk van Bosch tot aan het moment waarop ze gedesillusioneerd terugkeert uit Frankrijk na een uitputtende cursusweek en ten slotte beluit haar PRI-opleiding te staken. De lezer maakt kennis met een organisatie die aan de ene kant ongeorganiseerd en chaotisch is, met ontbrekend cursusmateriaal, onduidelijke of beter ontbrekende leerdoelen (het blijft volstrekt duister wat je überhaupt zou kunnen leren van de PRI-opleiding), onheldere financiële afspraken (de cursus is duur, maar voortdurend komen er steeds meer kosten bij). Aan de andere kant steekt het allemaal gewiekst in elkaar. De deelnemers wordt voorgehouden dat ze uitverkoren zijn en het voorrecht hebben met Ingeborg Bosch te mogen werken. Die laat zich, als een veldmaarschalk op het strijdtoneel, vervolgens slechts mondjesmaat zien en laat het (vuile) werk over aan haar drilsergeant.

Het verhaal van De Bocq van Scheltinga is een aaneenschakeling van ontluisterende gebeurtenissen. De week in Frankrijk heeft veel weg van één groot Stanford Prison Experiment, met de cursisten als gevangenen. Er wordt gescholden, geïntimideerd, vernederd en de deelnemers worden tegen elkaar opgezet, waarbij alle ethische regels worden geschonden. Zo wordt informatie uit vertrouwelijke gesprekken (en plein public) tegen de deelnemers gebruikt. De auteur zelf wordt om een onbenulligheid vergeleken met Hitler. Voorwaar een sadistisch universum. Het is te hopen dat de rimpeling in de vijver deze keer wat langer aanhoudt of dat er meer stenen in de vijver worden gegooid, zodat Bosch er niet zomaar mee wegkomt. Dat zou dan een verdienste van het boek kunnen zijn.

Toch vind ik ook de naïviteit en volgzaamheid van de deelnemers ongemakkelijk, om niet te zeggen, problematisch. Je kunt de moed van de auteur prijzen, om haar faux pas wereldkundig te maken, zodat anderen er hun voordeel mee kunnen doen, maar ik vind het ook onthutsend dat mensen met een gedegen opleiding en de nodige praktijkervaring zo achter Bosch aan lopen. ‘Er zijn veel goede mensen, maar slechte zijn er ook, helaas, ‘t is waar’, wist André Hazes al. Zouden we dan van mensen die als therapeut werkzaam zijn – onder wie ook academisch gevormde psychologen en pedagogen – niet mogen verwachten dat ze over voldoende kritisch vermogen beschikken om in therapieland ‘goed’ van ‘slecht’ te onderscheiden?

Maar misschien is dat wel weer naïef van mij.

 

Een gedachte over “Een steen in de vijver van het sadistisch universum van Ingeborg Bosch

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *