Transgenderzorg en de Dutch Protocol

Delen:

Op 28 april werd in de NRC een opiniestuk gepubliceerd (door de journalist Jan Kuitenbrouwer en de mediasocioloog Peter Vasterman die onderzoek doet naar berichtgeving over genderissues) dat mijn belangstelling wekte. Het gaat over de zgn. Dutch Protocol in de transgenderzorg. Dit protocol voorziet erin dat van jongeren die van gender willen veranderen de puberteit wordt geblokkeerd en daarna “cross-seks”-hormonen krijgen toegediend om mannelijker, dan wel vrouwelijker te worden.

De Britse kinderarts Hilary Cass publiceerde een onderzoeksrapport, getiteld Independent review of gender identity services for children and young people. Zij werkte in opdracht van de Britse National Health Services met een tiental onderzoekers vier jaar lang aan een rapport dat zich vooral concentreerde op jeugdigen die behandeld worden voor genderdysforie. Cass heeft een tamelijk indrukwekkende carrière als kinderarts achter de rug. Zij was onder meer voorzitter van de Britse beroepsvereniging van kinderartsen.

Het Dutch protocol, dat jarenlang gold as internationale standaard, heeft volgens Cass c.s. een uiterst zwakke wetenschappelijke basis. Er is te weinig evidentie dat het echt positief werkt; het is niet zeker dat de ervaren transidentiteit blijvend is; er dient meer aandacht in de diagnostiek te zijn voor onder te behandelen kinderen veel voorkomende psychische stoornissen (ASS, anorexia, depressie, trauma, wat al niet). Daar komt bij dat in de laatste jaren een ware explosie van patiënten te zien is, die zich aanmelden bij Europese genderklinieken, en dat anders dan in het verleden deze populatie voor driekwart uit meisjes bestaat. Collega Cohen-Kettenis (inmiddels emeritus-hoogleraar medische psychologie en oud-directeur van het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie van het voormalige VU Medisch Centrum) schreef nog in 2014 dat er zich drie keer zoveel man-vrouw transseksuelen als vrouw-man transseksuelen aanmelden. Die verhouding staat dus thans op z’n kop. Niemand weet waar de huidige algemene toename en dan met name die onder meisjes, vandaan komt. Cass c.s. stellen nuchter vast dat je jongeren, van wie je de zorgvraag niet begrijpt, niet aan onomkeerbare behandelingen moet onderwerpen.

De bakermat van het Dutch protocol is de Vrije Universiteit in Amsterdam (VU). Inmiddels is de medische faculteit va de VU met die van de UvA gefuseerd en spreekt men van het Amsterdams Universitair Medisch Centrum (AUMC). Ik was als hoogleraar ontwikkelingspsychologie werkzaam aan de VU van 1981-2002. In 1988 was ik decaan van de toenmalige Faculteit Psychologie en Pedagogiek. Ik was erbij toen het College van Decanen de eerste hoogleraar transseksuologie in 1988 gingen benoemen: Louis Gooren (1943-2023). Ik was tegen de benoeming, niet vanwege het wetenschappelijk niveau van de te benoemen hoogleraar, maar vanwege de door hem te leiden geslachtsverandering van patiënten. Ik vond dat juist de Christelijke VU terughoudend moest zijn met inbreuken op de lichamelijke integriteit. Maar ik was de enige tegenstem. Men was overtuigd van het lijden van de betreffende patiënten en wilde dat de VU vooral liet zien relevante hulpverlening te bieden.

Enkele jaren later werd ik door de hoogleraar Bouman van de VU, die voor de verfijning van de chirurgie voor geslachtsoperaties verantwoordelijk was, uitgenodigd voor een gesprek. Hij legde me uit dat men nu in staat was de puberteit stil te leggen en dan te zorgen dat jongeren hormonaal het gewenste geslacht kregen. Kortom: hij legde mij het Dutch Protocol uit. Hij vroeg me een vragenlijst of test te ontwikkelen, met behulp waarvan de diagnostiek kon worden verfijnd, zodat de kinderen correct geselecteerd konden worden voor een behandeling. Ik heb dat toen geweigerd: zelfs als ik zo’n instrument had kunnen ontwikkelen dan nog wilde ik niet medeverantwoordelijk zijn voor een levenslange afhankelijkheid van toediening van hormonen en medicijnen. Dat alles zonder enige kennis van lange termijneffecten. Overigens was ik bepaald niet tegen nader wetenschappelijk onderzoek. Zo was ik eerste promotor van Cees Doorn, die promoveerde op een proefschrift getiteld: Towards a gender identity theory of transsexualism. Een mooi theoretisch proefschrift, dat ik in samenwerking met Louis Gooren en Peggy Cohen-Kettenis begeleidde. (Het proefschrift ging niet over de puberteitsremming, noch over het Dutch Protocol).

Vanwege het voorgaande werd ik onlangs door een collega gewezen op het recente onderzoek van Cass c.s. En ik voel mij alsnog gesteund!! Rond 1995 maakte ik kennis met mijn latere promovendus Cees Doorn, die vertelde dat hij een aanvaring had met het genderteam van de VU. Dat kwam omdat hij wilde publiceren over zijn bevinding dat de vragenlijsten die bij wijze van diagnostiek werden afgenomen bij patiënten die van geslacht wensten te veranderen (in die tijd voornamelijk mannen dus) invalide waren, doordat patiënten tegen betaling getraind konden worden de gewenste antwoorden te geven (“Als u als jongetje moest plassen ging u dan hurken of staan?” Getrainde antwoord: hurken). De behandelaren van de kliniek achtten hun werk te kwetsbaar om dit soort kritische geluiden naar buiten te brengen. Die kwetsbaarheid kon ik begrijpen, maar niet billijken: wetenschappelijk verantwoorden impliceert per definitie kwetsbaarheid. Mede daarom wierp ik mij op als promotor van Cees Doorn. Cees heeft overigens niet over die trainingen gepubliceerd: het was niet helemaal duidelijk hoe incidenteel of veelvuldig het voorkwam.

De reacties van de genderkliniek van het AUMC op de kritiek van Cass c.s. zijn tot nu toe niet overtuigend: men heeft gewoon gemeld het niet eens te zijn met de fundamentele wetenschappelijke kritiek (zo schrijven de beide journalisten in de NRC). Cass c.s. hebben benadrukt dat er geen onderzoeken zijn met niet-behandelde groepen. En ja, de genderkliniek komt met de voorspelbare reactie: het is onethisch om patiënten welbewust een behandeling te onthouden. Ik heb dat nooit begrepen: het lijkt me namelijk ook onethisch mensen ingrijpend te behandelen zonder evidentie dat het helpt. Overigens: de wachttijd voor een behandeling is tegenwoordig ongeveer drie jaar. Onderzoek op de wachtlijstgroep zou dus al in de aangegeven leemte kunnen voorzien.

Opnieuw zie ik een zeker angstig reageren van de genderkliniek op wetenschappelijke kritiek. Ik was er in het verleden in de VU, maar ook wat het heden betreft, van overtuigd dat de behandelaars de beste bedoelingen hadden en hebben. Maar Goede Bedoelingen dienen getoetst te worden. En gevoeligheden voor kwetsbaarheid verdragen zich niet met noodzakelijk kritisch onderzoek: wetenschappelijk onderzoek is nu juist bij uitstek kwetsbaarstelling. Laten we hopen dat de suggestie van de beide NRC-journalisten en het in de Tweede Kamer reeds gedane voorstel wordt gevolgd: laat de Gezondheidsraad onderzoek doen naar de houdbaarheid van het Dutch Protocol.

 

 

 

Een gedachte over “Transgenderzorg en de Dutch Protocol

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *