Onlangs mocht ik een minicollege geven op de Bachelor Open dag van de RUG, bestemd voor VWO-5 en -6 scholieren. ‘Zij komen vaak met een of meer ouders’, liet de organisatie weten, want inderdaad: de (toekomstige) student van nu neemt zijn of haar ouders mee naar de voorlichtingsdagen. Dat levert altijd een vermakelijk beeld op. Voor de ingang van het academiegebouw zie je vaders bij de informatiestandjes ijverig voorlichtingsmateriaal in een schoudertasje proppen, terwijl moeders na het college enthousiast een vraag stellen, of in de wandelgangen nog snel even informeren of dochterlief zonder biologie in haar pakket de studie psychologie wel kan doen. Soms kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat moeder vooralsnog meer zin heeft in de studie dan haar dochter. Maar, hoe het ook zij, genoeg stof om thuis aan de keukentafel te bespreken.
Mooi natuurlijk, al die ouderlijke betrokkenheid en kennelijk hebben kinderen daar tegenwoordig geen problemen mee. In ieder geval zijn zij er mee opgegroeid.
Dat was in mijn jonge jaren wel anders. Kreeg ik destijds als scholier een briefje mee met een uitnodiging voor een ouderavond, dan kon het maar zo zijn dat ik dat ‘vergat’ thuis af te geven, waarna ik alleen nog het risico liep dat mijn moeder het bij het sorteren van de was ontdekte in een spijkerbroek (‘o ja, vergeten)’. Als ik geluk had, was de ouderavond dan al geweest. Op de universiteit zijn mijn ouders zegge en schrijven één keer geweest: bij mijn afstuderen. Ik kan me niet herinneren dat ik dat te weinig vond.
Dat er sindsdien veel is veranderd, merkte ik toen ik, of beter gezegd, wij zelf kinderen kregen. Op de basisschool werd van ouders al de nodige inzet gevraagd en in ruil daarvoor werden wij over van alles en nog wat op de hoogte gehouden. Ook de keuze voor vervolgonderwijs vroeg de nodige inspanning, al gingen wij niet zo ver als een columniste in de NRC (27 maart 2024), die schrijft dat zij en haar man 20 middelbare scholen hebben bezocht om zo een weloverwogen keuze met (of voor) hun dochter te kunnen maken.
Bewonderenswaardig – zo veel inspanning – zou je kunnen concluderen, maar met een iets andere blik zou je ook kunnen zeggen: krankjorum. Mogelijk is het onvermijdelijk in een situatie waarin er – vooral in de grote steden – een moordende concurrentie bestaat tussen scholen en ouders om respectievelijk het beste onderwijs te bieden dan wel te krijgen. Maar betrokkenheid wordt dan een instrument om daarmee een zo goed mogelijk resultaat voor je kinderen binnen te halen. Niet-betrokken ouders – vaak lager-opgeleide ouders – vissen als eerste achter het net.
Jarenlang ben ik braaf de ouderavonden afgelopen, die inmiddels niet meer met briefjes werden aangekondigd, maar via email. En ja, ik denk ook dat ouderlijke betrokkenheid belangrijk is, maar er zijn grenzen. Zo is het gebruik van Magister, dat zichzelf op de website ‘een integraal platform voor persoonlijke talentontwikkeling’ noemt, voor mij altijd een brug te ver geweest.
Prima dat scholen een systeem hebben, waarin ze zich intern op de hoogte kunnen houden over de stand van zaken rond hun leerlingen, maar wanneer die informatie ook buiten de school toegankelijk is, wordt het een ander verhaal. Als ik me bijvoorbeeld bedenk wat het zou betekenen als anderen voortdurend kunnen nagaan wat ik zoal uitspook (of zou moeten uitspoken) op mijn werk, kan ik dat alleen maar onaangenaam vinden. Het wil er bij mij niet in dat dat voor leerlingen anders is.
Dat laatste wordt bevestigd door de gegevens uit een enquête onder 520 scholieren, die zeggen meer druk te voelen als ouders hun cijfers checken op Magister. Het deed me dan ook deugd toen aan het begin van het schooljaar de NRC zich in een commentaar kritisch uitliet over het gebruik van Magister. Nu weten ouders soms eerder dan de leerling zelf dat zoon of dochter een onvoldoende heeft gehaald. Ze weten of hun kinderen het huiswerk hebben gemaakt of dat ze hebben gespijbeld.
Deze ‘openheid’ over het doen en laten van leerlingen, kan een goede –open – relatie tussen ouders en kinderen in de weg staan, juist omdat het de privacy van de laatsten ondermijnt. ‘Een leerling heeft recht op ongeziene onvoldoendes’, kopt de NRC in haar commentaar en meent dat de manier waarop digitaal toezicht wordt ingezet, onderwerp van gesprek zou moeten zijn tussen scholen en ouders.
Het gegeven dat het meekijken in Magister leerlingen veel stress bezorgt, is voor sommige scholen al reden om ouders geen toegang meer te geven, zo valt te lezen we in een recent artikel in de NRC (10 november 2024). Het geeft kinderen de gelegenheid zelf te bepalen wat en wanneer ze thuis iets vertellen over hun resultaten en gedrag. Het zal de mentale druk bij leerlingen om te presteren verlagen, zo is de hoop en verwachting. Het kan daarbij ook nog weleens gunstig uitpakken voor ouders zelf, die juist door Magister het gevoel krijgen dat ze er voortdurend bovenop moeten zitten. Betrokken ouders zijn niet zelden ook bezorgde ouders. Vanuit bezorgdheid leidt betrokkenheid dan al snel tot controle.
Betrokkenheid dus, maar met mate, met voldoende speelruimte voor leerlingen zelf. Of zoals de voorzitter Puk Donkers van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) in hetzelfde NRC-artikel constateert: ‘wij vinden het wel belangrijk dat ouders betrokken zijn, maar dan periodiek en gericht op evaluatie’.
Het streven moet niet zijn dat ouders alles weten, maar voldoende en voor de rest moeten ze vertrouwen op de goede afloop.
Onwillekeurig moest ik denken aan een verhaal van Theo Thijssen – De prestatie – waarin hij schrijft hoe hij als puber eens op een vrije woensdagmiddag van Amsterdam naar Halfweg en weer terug was gelopen. Kort voor zijn vertrek vroeg hij zijn moeder om een paar sneden droog roggebrood. Toen zijn moeder op haar beurt vroeg waarom hij die nodig had, nam zij genoegen met zijn antwoord dat hij eens een stevig eind wilde lopen. En merkt hij tussen neus en lippen op: ‘k had gelukkig een lichtzinnige moeder, die nooit het naadje van de kous hoefde te weten wanneer iets gewichtig voor me was’.
Misschien dat er in tijden van betrokkenheid weer een beetje ruimte kan komen voor lichtzinnigheid.