Uit een enquête uit 2017 onder 1800 kinderen naar het smartphonegebruik van hun ouders, kwam destijds naar voren dat kinderen vinden dat ouders veel te veel op hun telefoon zitten. Het Jeugdjournaal, dat juist eerder al aandacht schonk aan de zorgen die ouders hebben over het smartphonegebruik van hun kroost, besteedde er een aardig item aan. Daarin werden eerst kinderen geïnterviewd over het onderwerp. Dat leverde ondubbelzinnige quotes op als: ‘Ze zijn op zich al best vaak weg en dan zitten ze thuis ook nog de hele tijd op hun telefoon’ of ‘hallo, ik ben er ook nog’. Bovendien vonden ze hun appende ouders een gevaar in het verkeer. Ouders mochten vervolgens hun zegje doen; probeerden niet meteen in de ontkenning te schieten, reageerden soms wat lacherig, maar meenden over het algemeen dat ze zich redelijk wisten te beheersen in hun telefoongebruik. Stop eens met op je mobiel zitten, is niettemin de wens van veel kinderen. Maar ouders geven daar geen gehoor aan, ‘met als gevolg dat kinderen ook hun mobiel pakken’, aldus de conclusie van het Jeugdjournaal.
Mogelijk dat de bocht van oorzaak naar gevolg hier iets te krap wordt genomen, maar dat er een verband is tussen beide, lijkt me aannemelijk. Nu sprak het Jeugdjournaal met kinderen uit de hoogste klassen van de basisschool, maar de meeste kinderen hebben veel eerder al kunnen ontdekken dat hun ouders erg gehecht zijn aan hun mobiel. Ik denk zelfs dat veel kinderen geen idee hebben hoe hun ouders er uitzien zonder smartphone. Direct vanaf de geboorte staan ze ermee klaar om al het doen en laten van hun kinderen in tientallen, zo niet honderden foto’s vast te leggen, terwijl ze bij hun eigen alledaagse bezigheden minstens zozeer gericht zijn op hun telefoon als op hun kind. Ouders die met kind op schoot naar hun mobiel staren of, ouders die met hun baby of peuter een wandeling maken, met één hand aan de buggy, terwijl ze met de andere hand hun smartphone bedienen. Veel moderne buggy’s zijn naar het gezicht van de ouders toegedraaid, juist om oogcontact tussen ouder en kind te faciliteren, maar kinderen zullen al snel ervaren dat zij het af moeten leggen tegen de aantrekkingskracht van het beeldscherm.
Wie niet zoveel opheeft met dit soort alledaagse observaties, kan te rade gaan bij onderzoek naar de effecten van mobielgebruik op de interactie tussen ouders en kinderen. Daarin is aangetoond dat de responsiviteit van ouders er daadwerkelijk door afneemt. Zo reageren ouders minder adequaat – niet altijd gepast of vertraagd – op aandacht vragen van hun kinderen. Ouders zelf zien ook wel in dat ze minder aandacht hebben voor hun kinderen wanneer ze op hun mobiele telefoon zitten. Niettemin blijft het lastig om de smartphone aan de kant te leggen. De context waarin gezinsinteracties plaatsvinden is daarbij ook van invloed. Zo is het bij gezamenlijk eten aan tafel gemakkelijker om afspraken te maken over (niet) kijken op je mobiel dan wanneer er meer informeel gesnackt wordt. Die informele situatie versterkt ook nog eens de kans op conflicten tussen ouders en kinderen; hoe kan het ook anders, juist over het telefoongebruik. Over het algemeen laat dit soort onderzoek een negatief verband zien tussen de aanwezigheid van de mobiele telefoon in de opvoedingscontext en de ouderlijke responsiviteit ten aanzien van jonge kinderen.
De ironie van dit alles is dat kinderen en ouders het in veel opzichten dus best met elkaar eens zijn: kinderen ergeren zich aan het smartphonegebruik van hun ouders, terwijl die zich op hun beurt ergeren aan (en zorgen maken over) het gebruik van de mobiele telefoon door hun kinderen. Uit een onderzoek dat wereldwijd onder 10.000 ouders werd gehouden, bleek bovendien dat meer dan de helft van de ouders achteraf spijt heeft dat ze hun kinderen al jong aan de smartphone hebben blootgesteld.
Bij zoveel overeenstemming zou het je bijna verbazen dat het gebruik van smartphones überhaupt een probleem is. Tegelijkertijd maskeert de gelijkluidende kritiek op elkaars telefoongebruik, het eigenlijke probleem. Niet de smartphone zelf – het apparaat – is het probleem, maar wat je er mee kunt: oneindige toegang verkrijgen tot het wereldwijde web, maar in het bijzonder de sociale media. Daar – en niet de smartphone als zodanig – gaat al die tijdrovende – verslavende – aandacht naar uit.
In de discussie die nu gaande is, naar aanleiding van het sociale media verbod in Australië (in Nederland inmiddels opgepikt door enkele leden van de Tweede Kamer), richt de aandacht zich primair op de (negatieve) effecten van de sociale media op kinderen. Er is inmiddels voldoende bewijs dat die effecten in veel opzichten schadelijk zijn. Veel kinderen spenderen er te jong te veel tijd aan, met een flink scala aan fysieke, motorische, cognitieve en psychosociale (ontwikkelings)problemen als gevolg.
Toch is de aandacht daarvoor eenzijdig op kinderen gericht. De discussie zou minstens zozeer moeten gaan over de effecten van het smartphonegebruik op volwassenen (en in het verlengde daarvan over de effecten op de interactie tussen ouders en kinderen). Hun concentratie heeft er net zo goed onder te lijden, terwijl ook hun sociale contacten, in het bijzonder die met hun kinderen, erdoor worden beïnvloed. Voor alle gebruikers zijn de sociale media in veel opzichten vooral een asociaal medium.
Voorstanders van het verbod op de sociale media hebben al de vergelijking getrokken met het rook- en alcoholverbod voor kinderen. Vrijwel niemand heeft daarmee problemen. Het is daarbij ook steeds vanzelfsprekender geworden om in aanwezigheid van kinderen niet te roken, omdat dat ook hun gezondheid schaadt. Zouden we er, door redenerend, ook niet beter aan doen om dan in de aanwezigheid van kinderen de sociale media te mijden?
Er is nog best het een en ander onduidelijk over de haalbaarheid en reikwijdte van een verbod op sociale media. Het instellen van verboden stuit daarbij velen tegen de borst en lijkt haaks te staan op ons idee van vrijheid en autonomie. Maar het kan in plaats daarvan ook gezien worden als een aanzet om eens stevig te discussiëren over de vraag hoever we de sociale media – en de mensen die daar de touwtjes in handen hebben – willen laten doordringen in ons leven, in onze huiskamer, aan onze eettafel, en meer in het algemeen, in ons sociale leven. Als die discussie een effect is van het verbod, dan ben ik voor.