Een kwart eeuw geleden werd ik als wethouder Onderwijs en Welzijn van de toen nog de trotse Gemeente Montfoort geconfronteerd met een decentralisatie-operatie. De landelijke overheid had geconstateerd dat er op de riante regelingen voor gehandicapten – zoals ze toen nog zonder enige vorm van terughoudendheid werden genoemd – zonder veel problemen een flinke kostenwinst kon worden behaald. De vervoersregelingen voor mensen met een functiebeperking waren bijvoorbeeld echt te riant, daar was iedereen het eigenlijk wel over eens. Had je er recht op dan kon je, als je bijvoorbeeld in Eindhoven woonde en in november je ruime budget nog niet op was, besluiten om de taxi te laten voorkomen om bij je tante in Leeuwarden op de thee te gaan. De rijksoverheid besloot in de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) de verantwoordelijkheid voor de regelingen bij de gemeenten neer te leggen. Door een aanzienlijk beperkter budget mee te geven dan zij zelf in de jaren ervoor beschikbaar had gehad, zadelde de rijksoverheid Nederlandse gemeenten met een bezuinigingstaak en dus met een versoberingstaak op. Zo gaat het altijd bij decentralisaties.
Inhoudelijk was er voor de operatie weinig te zeggen. Natuurlijk werd ook toen het argument van ‘dichter bij de burger’ gebuikt, maar ook toen sloeg dat werkelijk nergens op. De regelingen waar op lokaal niveau uitvoering aangegeven wordt mogen best landelijk zijn en voor elke Nederlandse gehandicapte gelijk. Want het verhaal dat elke gemeente nu de vrijheid had om op dit beleidsterrein ‘eigen beleid’ te kunnen maken sloeg natuurlijk ook al werkelijk nergens op. Ik kon het als verantwoordelijk wethouder vanzelfsprekend niet over het hart verkrijgen dat een gehandicapte net over de grens met Oudewater wel recht op een rolstoel zou hebben en bij ons in Montfoort niet. Dus zat ik de volgende dag bij mijn collega in Oudewater en een paar weken later met alle wethouders uit de regio aan tafel om te praten over de manier waarop we dat probleem uit de wereld konden helpen. En natuurlijk besloten we om voor de WVG een zogeheten Gemeenschappelijke Regeling te maken, die helaas – het moet gezet – eigenlijk onze gemeenteraden buitenspel zette. Gemeenten zijn niet te klein, ze zijn te klein geworden omdat ze niet gebouwd zijn op de taken waar de rijksoverheid ze in de afgelopen jaren mee opgezadeld heeft.
Er was begin jaren negentig overigens bij de decentralisatie van de WVG echte winst te behalen. In de laten jaren tachtig was een begin gemaakt met het opheffen van verzorgingshuizen voor ouderen. De slogan ‘Moderne ouderen willen langer zelfstandig blijven wonen’ was toen nog geen loze kreet. En de regeling was toen natuurlijk ook in die zin te riant dat de overheid voor die ouderen ook de huur betaalde. Voor de ouderen die niet in hun eigen woningen bleven wonen werden woningen gebouwd die tegen verzorgingshuizen aanleunden. De zorg was zo dichtbij, maar je moest wel zelf je huur betalen. In het kader van de WVG hebben we toen vormen van aanvullend openbaar vervoer ontwikkeld die niet alleen voor gehandicapten, maar ook voor ouderen beschikbaar waren. Door die taxi werd je wel van huis opgehaald, maar je moest de taxi wel met anderen delen. Met gehandicaptenorganisaties heb ik daar destijds onaangename gesprekken over moeten voren omdat men vond dat je dat een gehandicapte niet kon aandoen.
De sleutel voor een geslaagde decentralisatie-operatie is dat je haar kunt verbinden met een emanciperend motief. Voor de WVG was dat de emanciperende oudere die langer thuis wonend toch zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer kon blijven deelnemen. (In 2015 nog roepen dat ouderen langer zelfstandig willen blijven wonen slaat natuurlijk echt nergens meer op. Dat doen ze allang). In het geval van de decentralisatie van de jeugdzorg is ‘de andere manier van werken’, waarbij cliënten grotere zelfstandigheid en verantwoordelijkheid wordt toegedicht dan voorheen, zo’n emanciperende beweging. Zolang eigen ‘eigen kracht’ en ‘eigen verantwoordelijkheid’ niet louter worden ingegeven door een ‘Je houd je eigen broek maar op, want wij hebben het geld niet meer’, kan dat een belangrijke verandering ten goede betekenen. Of de gemeenten het ook echt beter gaan doen zullen we moeten afwachten. Op zichzelf is ook hier het ‘dichter bij de burger’ een loze kreet, waar zelfs gevaarlijke kanten aan zitten. Maar de decentralisatie van de specialistische jeugdzorg baart echt zorgen. Als lid van Provinciale Staten van Utrecht heb ik de decentralisatie van die zorg van het rijk naar de gemeenten meegemaakt. Welke emanciperende beweging met de transitie op dit terrein is gediend is onduidelijk. Als de lichte zorg van de troeblerende psychiatrische labeling wordt ontdaan, is dat winst, maar als de psychiatrische expertise niet beschikbaar is in die gevallen waarin ze echt nodig is, is dat een ramp.