Het was in de pauze van een college voor een zaal vol kersverse eerstejaars dat een studente me aanschoot en vroeg: ‘meneer wat is erudiet?’ Kennelijk had ik het woord terloops laten vallen, maar zij had geen idee wat het betekende. Ze was vast niet de enige, maar had de moed om het te vragen en dat kun je niet genoeg waarderen.
‘Afgaande op je vraag ben je het waarschijnlijk nog niet, maar je kunt het wel worden’, zei ik met wat als een kwinkslag was bedoeld, maar best mogelijk dat ze ook niet wist wat een ‘kwinkslag’ was.
Het was ook wel een beetje een flauw antwoord. Toch valt best te verdedigen dat ik er een van de belangrijkste doelstellingen van het onderwijs mee had samengevat. Inzicht in de gebreken van je kennis, is misschien wel het begin van alle wijsheid. Als je tenminste bereid bent iets aan die gebreken te doen. Dus woordenboek erbij, opzoeken en nooit meer vergeten
Wat ze dan had kunnen ontdekken, is dat eruditie komt van het Latijnse eruditus, wat zoveel als ‘beschaafd, ontwikkeld, geleerd’ betekent, terwijl het werkwoord erudire staat voor ‘onderwijzen, opleiden, beschaven’. Tevens kan het in de betekenis van ‘belezen, intellectueel, een uitgebreide kennis bezittend’ worden gebruikt.
Goed beschouwd, staat eruditie dus niet alleen voor het onderwijsdoel, maar ook voor het middel – het onderwijzen – daartoe. Alles wat bijdraagt aan de eruditie van onze studenten zou dan ook gekoesterd en geprezen moeten worden. Niet in de laatste plaats door studenten zelf, die een zekere mate van eruditie nastrevenswaardig zouden moeten vinden.
Dat is helaas niet altijd het geval, tenminste als ik afga op de verzuchtingen die de laatste jaren steeds vaker mijn onderwijsevaluaties ontsieren, namelijk dat ik te vaak ‘lastige taal’ en ‘moeilijke woorden’ gebruik tijdens colleges en in de vraagstelling van tentamens. Het gaat dan om woorden als ‘koketteren’ of uitdrukkingen als ‘ergens nota van nemen’, maar soms ook om wat aanvankelijk raadselachtige woorden lijken. Zo vroeg iemand me tijdens een tentamen eens wat toch in hemelsnaam een ‘beding’ (klemtoon op be) was. Ik had werkelijk geen idee, dus vroeg haar het woord aan te wijzen. Ze wees een passage aan waar ik ‘onder geen beding’ in een vraag had gebruikt. Ook toen ik het correct uitsprak, had ze er nog nooit van gehoord.
Lang heb ik gedacht dat deze blijken van onbegrip uitzonderingen waren, geschikt voor de verzameling anekdotes over kleine en minder kleine onnozelheden die iedere docent in de loop der jaren kan aanleggen.
Ik heb mijn taalgebruik altijd verdedigd met het argument dat we van studenten een zekere taalvaardigheid mogen verwachten, maar voor studenten zelf lijkt dat inmiddels helemaal niet zo vanzelfsprekend. Niet hun onkunde is het probleem, eerder kapittelen ze mij over mijn woordkeuze. Zo liet een student me in een recente onderwijsevaluatie weten: ‘colleges en tentamen sluiten qua taalgebruik niet goed aan bij het gemiddelde taalgebruik van de student’. Een andere student suggereerde dat ik er goed aan zou doen: ‘om dus iets meer “Jip en Janneke taal” te gebruiken in plaats van oud en complex Nederlands. Onze generatie is daar niet meer van op de hoogte’.
In beginsel moeten we ons – hoe verleidelijk ook – verzetten tegen het idee dat vroeger alles beter was, maar de laatste jaren neig ik er toch toe om te denken dat we hier met een structureel en toenemend probleem te maken hebben: de taalvaardigheid van studenten laat steeds vaker te wensen over en dat is zorgelijk.
Die zorg werd weer eens bevestigd door de resultaten op het Pisa-onderzoek waaruit blijkt dat de leesvaardigheid van Nederlandse vijftienjarigen wederom is gedaald en dat staat voor een trend die al langer gaande is. Ook in 2018 zakte een flink deel van de vijftienjarigen onder de kritische grens en de effecten daarvan dringen nu ook door in het Hoger Onderwijs.
Voor de meeste problemen die maar een beetje ingewikkeld zijn, bestaat zelden een eenduidige verklaring en oplossing, maar dat de teloorgang van het lezen hier een belangrijke rol speelt, daar lijkt niemand aan te twijfelen. Nederlandse jongeren zijn steeds minder gaan lezen, ervaren steeds minder leesplezier en dat leesplezier neemt met het ouder worden alleen maar verder af.
Het kan dan bijna niet anders of er gaat iets mis in het onderwijs. De school zou bij uitstek de plek moeten zijn waar kinderen aangezet worden tot lezen, maar ze lijkt het eerder te ontmoedigen. De tijd om te lezen is afgenomen, vooral voor het vrije lezen: zelf een boek uitzoeken en dat voor je plezier lezen. Vanaf groep zes gaat het meer en meer om het begrijpend lezen, waarbij kinderen leesstrategieën moeten leren en die strategieën leren toepassen op – vaak korte – teksten.
Critici wijzen erop dat deze aanpak gemakkelijk verwordt tot het aanleren van trucjes, die misschien helpen om de structuur van een tekst te ontdekken, maar niet per se bijdraagt aan begrip van de inhoud ervan. Daarvoor is vooral kennis nodig, over het onderwerp en de context, en een ontwikkelende woordenschat. Het lezen van veel, rijke en uitdagende teksten van een zekere omvang, is daarbij belangrijk. Kort gezegd, om te leren lezen moet je vooral veel lezen (zou lezen een sport zijn, dan was het een duursport en daarvoor is het maken van meters belangrijk).
Een bijkomend, maar in feite essentieel probleem is dat veel onderwijzers ook zelf steeds minder vaak echte lezers zijn, waar het leesplezier vanaf spat. Wat lezen zij nog buiten hun onderwijsprogramma om? En hoeveel leerkrachten lezen nog regelmatig voor in de klas? Mijn beste herinneringen aan de lagere school zijn gekoppeld aan het laatste uur op de vrijdagmiddag als er voorgelezen werd en je het bijna jammer vond wanneer de bel ging om halfvier.
Hoe dan ook, studenten zouden in staat moeten zijn complexere taal dan die van ‘Jip en Janneke’ te kunnen gebruiken en begrijpen, in gesproken woord en geschrift. Wat dat betreft zou het onderwijs best wel wat meer in het teken van de eruditie mogen staan. En daar kunnen we op de basisschool al mee beginnen.