Eén van de meest bekende fenomenen bij een vechtscheiding is het scheppen van voldongen feiten. En één van de meest voorkomende strategieën van de voldongen feiten is de verhuizing naar een andere gemeente, meestal om daar te gaan samenwonen met een nieuwe partner, uiteraard zonder overleg met de andere ouder, maar wel gevolgd door de eis dat de bestaande co-ouderschaps- of omgangsregeling wordt gehandhaafd of aangepast, al naar gelang de wens van de verhuisde ouder.
Het kan geen kwaad als het feit dat een dergelijke pokerzet zelden wordt beloond door de rechtbank bredere bekendheid krijgt. De rechtbank dient immers alle belangen en specifieke omstandigheden die in zo’n geval aan de orde zijn af te wegen en hecht daarbij met name zwaar aan het belang van het kind. Deze afweging begint uiteraard met de erkenning van de vrijheid van beide ouders om hun leven na de scheiding opnieuw in te richten. Vervolgens kijkt de rechtbank echter zowel kritisch naar de noodzaak van de verhuizing, als naar de manier waarop de verhuizing is voorbereid en uitgevoerd en stelt zij de vraag of er door de verhuizende ouder voldoende is gedaan om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten of te compenseren. Zij kijkt kritisch naar de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg, hoe vaak er voor de verhuizing contact was tussen kind en verhuisde ouder en hoe dat er na de verhuizing voor staat. Zij vraagt bij kinderen vanaf 12 jaar standaard naar hun mening en vaak ook al bij jongere kinderen, aangezien die over dit soort zaken meestal al een uitgesproken mening hebben. Bij dit alles let de rechtbank ook op de onderlinge communicatie tussen de ouders en in hoeverre zij hebben laten zien bereid te zijn tot overleg.
Een goed voorbeeld van een dergelijke afweging biedt een recente zaak bij de Rechtbank Rotterdam. Man en vrouw hebben twee kinderen, van 10 en 8 jaar over wie ze samen het ouderlijk gezag hebben. Ze hebben een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen de ene week bij hem en de andere week bij haar verblijven. Ze hebben afgesproken dat ze ten behoeve van de kinderen in principe in dezelfde gemeente blijven wonen en dat als de kinderen 12 worden in goed gezamelijk overleg nieuwe afspraken mogelijk zijn, die de kinderen zo goed mogelijk contact met beide ouders garanderen.
En precies met betrekking tot deze woonafspraken gaat het mis. Vader krijgt een nieuwe vriendin en die woont in België. Een half jaar lang zorgt vader dat hij de kinderen doordeweeks opvangt in een huis van vrienden in hun woonplaats Rotterdam. In de weekenden verblijft hij bij zijn nieuwe partner, de ene week samen met zijn kinderen, de andere week zonder. Dan koopt hij samen met zijn vriendin een woning in België en vervolgens verblijft hij permanent bij zijn vriendin in afwachting van de oplevering van deze woning. Moeder eist dat vader de afspraken nakomt en tijdens ‘zijn’ week opnieuw zorgt voor de opvang van de kinderen in hun directe woonomgeving. Vader wil het co-ouderschap behouden; hij vraagt toestemming voor de verhuizing en hij wil dat de eerder gemaakte afspraken over het wonen worden aangepast. Hij wil dat de kinderen in ‘zijn’ week bij hem in België verblijven. Dan rijdt hij ze dagelijks met zijn auto naar hun school in Rotterdam en ‘savonds terug naar België.
De rechtbank stelt dat vader in beginsel de gelegenheid moet krijgen met een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Zij constateert echter dat vader geen (financiële) noodzaak heeft naar België te verhuizen. En zij stelt dat het feit dat hij inmiddels samen met zijn nieuwe partner een woning heeft gekocht daar niets aan verandert. Door vooruit te lopen op de uitkomst van de procedure, stelt de man zijn ex volgens de rechtbank voor een voldongen feit. Zij maakt duidelijk dat de gevolgen van die stap voor rekening en risico van de man zelf komen. Zij constateert dat de reistijd tussen Rotterdam en de huidige (en de toekomstige) woning van vader (van ruim een uur als er geen files zijn) te lang is gebleken om de co-ouderschapsregeling behoorlijk te kunnen uitvoeren. Zij stelt onder verwijzing naar het advies van de Raad voor de kinderbescherming dat het strakke schema te veel druk op de kinderen legt en het voor hen moeilijk maakt om hun eigen leven te leiden. In de week dat de kinderen bij vader in België zijn, moeten zij elke schooldag extreem vroeg opstaan, in de auto ontbijten, na schooltijd op elkaar wachten in verband met elkaars hobby’s en sporten en komen zij pas in de avond thuis. De rechtbank maakt duidelijk dat vader onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van de kinderen en wijst zijn verzoek om toestemming tot verhuizing dan ook af.
de Rvdk in Amsterdam vind het echter wel goed als het kind door de moeder van Bergen naar Amsterdam word vervoerd gedurende de school week.
In dit geval is de moeder verhuist tegen de wil van de vader, omdat hij steld dat er geen co-ouderschap mogenlijk is als twee ouders niet in de zelfde woonplaats wonen.
De hoofd verzorger en de hoofdverblijfplaats van hun kind van 7 jaar is bij de vader in Amsterdam daar gaat hun kind naar school.
de thuiswonende ouder heeft op advies van de rvdk minder face to face uren met zijn kind dan de uitwondende ouder.
Dat is opvallend gezien de bevindingen in onderzoeken.(Amato & Keith, 1991 & Van der Valk & Spruijt, 2014)
Zou de klasieke opvatting over man vrouw bij de rvdk hebben mee gewogen ?