Prenatale kinderbescherming is ineens weer hot in kleine kring. Rond uiteenlopende kwesties is de afgelopen jaren met de nodige fanfare aandacht gevraagd voor bescherming van kinderen voordat ze geboren zijn. Terwijl het in alle gevallen om buitengewoon precaire kwesties gaat, waar het belang van het kind en de autonomie en lichamelijke integriteit van de vrouw op ingewikkelde wijze in het geding zijn en waar ethische, juridische, medisch technische en uitvoeringsproblemen op complexe wijze vervlochten zijn, buitelen allerlei kordate en weinig doordachte voorstellen over elkaar.
Zo pleitte de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming voor een aparte wet om zwangere vrouwen die door hun verslaving aan alcohol of drugs of door ernstige ondervoeding of ander riskant gedrag de gezondheid van de baby schade berokkenen onder toezicht te kunnen stellen. Dat was merkwaardig omdat men in de huidige rechtspraktijk voldoende uit de voeten kan met artikel 1:255 BW. Op grond van dit artikel wordt jaarlijks in een kleine 300 gevallen ingegrepen met een ondertoezichtstelling tijdens de zwangerschap.
Zo pleitte oud-kinderrechter Cees de Groot vorig jaar voor de mogelijkheid van gedwongen keizersnee tegen de wil van de moeder. In Engeland zou de rechter zo’n ingreep mogelijk hebben gemaakt en De Groot stelde voor om in ons land een ‘vergelijkbare’, simpele procedure ‘van de grond te tillen’, in het belang van het kind. Goede argumenten ontbraken. Een en ander moest eenvoudigweg wat slimmer geregeld worden: artsen, die met een zwangere vrouw worden geconfronteerd die een keizersnee weigert terwijl hen dat noodzakelijk lijkt, zouden voortaan even de rechtbank moeten bellen. De oud-kinderrechter achte het niet nodig om in te gaan op praktisch medische problemen betreffende de uitvoering, noch op elementaire juridische vragen, noch op de ethische kant. De artsenfederatie KNMG en de landelijke vereniging van gynaecologen NVOG hebben zich hiertegen uitgesproken, met als hoofdargument dat daarmee de vertrouwensrelatie met de patiënt wordt geschaad en er kans bestaat dat de patiënt zich aan de verloskundige zorg zal onttrekken. Elders heb ik aangetoond dat de verwijzing naar Engeland volstrekt onterecht is. Precies omgekeerd aan de stellingname van De Groot vermeldt de Engelse rechter in het geval waar hij naar verwijst nadrukkelijk dat zijn beslissing niet werd gemotiveerd door het belang van de ongeboren vrucht, maar door het belang van de moeder.
In dezelfde lijn passen verschillende nogal wilde voorstellen tot gedwongen anticonceptie. Zo stelde Pieter van Vollenhoven, oud-voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid, voor om gedwongen anticonceptie bij drugsverslaafden en psychiatrische patiënten mogelijk te maken. Martin Sitalsing, directeur Jeugdbescherming Noord, lanceerde via diverse kranten en omroepen een voorstel om drie categorieen te dwingen tot verplichte anticonceptie: mensen met een verstandelijke beperking, psychiatrische patienten en ernstig verslaafden. Hij deed dit naar aanleiding van de gruwelijke moord op de 20-jarige verstandelijk gehandicapte Daniëlla van Bergen uit Groningen. Terwijl de samenwerkende inspecties concludeerden dat de veiligheid van Daniëlla onvoldoende prioriteit had gehad, koos Sitalsing voor de vlucht naar voren, weg van de kritiek op de instanties.
Op dit voorstel kwam uiteraard veel kritiek. Ook kinderartsen, die op grond van hun soms gruwelijke ervaringen met mishandelde of verwaarloosde kinderen overtuigd zijn van het nut van gedwongen anticonceptie in specifieke, extreme gevallen, spraken zich uitdrukkelijk uit tegen een dergelijke dubieuze categoriale aanpak. Zorginstellingen voor mensen met een verstandelijke handicap wezen deze voorstellen af, omdat het niet strookt met de manier waarop zij hun cliënten begeleiden. Zij stemmen kinderwensen af met hun cliënt, proberen tot overeenstemming te komen en zien dat dat vrijwel altijd lukt.
De Groot heeft zich de afgelopen jaren aangesloten bij de pleidooien van Van Vollenhoven en Sitalsing. In de NRC van 3 februari j.l. komt dezelfde oud-kinderrechter opnieuw uitgebreid aan het woord met eenzelfde voorstel, waarbij zonder enig argument voorbij wordt gegaan aan alle bezwaren die daartegen naar voren zijn gebracht. In zijn optiek komen mensen met een verstandelijke beperking, ‘gezinnen waar men niet aan gezinsplanning doet, terwijl men de opvoeding niet aan kan’ en ‘moeders in spe die zelf nog kind zijn’ in aanmerking voor gedwongen anticonceptie.
Dit betoog rammelt aan alle kanten. Nog afgezien van de huiveringwekkende vaagheid mist alleen al de veronderstelling dat we bij genoemde groepen voor de geboorte zouden kunnen zien welke situaties mis zullen lopen voldoende grond. Het is niet alleen onwenselijk maar ook simpelweg onmogelijk om voor de geboorte, zelfs voor de conceptie, correct in te schatten welke opvoeders later schade aan hun kind zullen berokkenen. Op basis waarvan zou een rechter dan zo’n oordeel moeten vellen? Ook wordt op pijnlijke wijze voorbij gegaan aan de vraag of van artsen wel mag worden verwacht dat zij onder dwang bij wilsbekwame vrouwen een implantaat inbrengen of vergelijkbare handeling verrichten. De manier waarop De Groot tussen neus en lippen stelt, dat ‘sommige gynaecologen natuurlijk zullen weigeren mee te werken aan een gedwongen ingreep’ is ronduit stuitend. Vanuit die hoek is er allang op gewezen dat artsen niet mogen meewerken aan dwangbehandeling van een wilsbekwame patiënt, zoals zij ook hongerstakers niet tegen hun wil mogen voeden. Zeker, er zijn landen waar dat gebeurt. Maar het is niet te hopen en gelukkig ook niet verwachten dat we in ons land op afzienbare termijn die kant op gaan.
De acties van De Groot doen de precaire kwesties waar hij aandacht voor vraagt meer schade dan goed. Er spelen hier wel degelijk problemen waar we goed over moeten nadenken en waarop wellicht nieuwe of aangescherpte antwoorden kunnen worden gevonden. Consciëntieuzer voorstellen als die van oud PvdA-Tweede Kamerlid Marjo van Dijken dreigen door de wilde suggesties van De Groot en anderen uit het zicht te verdwijnen. Van Dijken werkte in 2010 aan een wetsvoorstel waardoor ouders zouden kunnen worden gedwongen tot anticonceptie als een eerste kind uit huis was geplaatst. Ook dit voorstel was verre van bevredigend, alleen al omdat het het fundamentele probleem van de grondslag voor de medewerking van de arts niet oplost. Maar het uitgangspunt van het feitelijk schadelijk gebleken gedrag van (een van) de ouders valt in principe tenminste beter te verdedigen.
Ido Weijers is emeritus hoogleraar jeugdbescherming aan de Universiteit Utrecht. Een uitwerking van zijn kritiek op voorstellen van Cees de Groot verscheen vorig jaar in de bundel Rotjeugd, SWP.