Bent u deze situatie al eens tegengekomen? Een kind stelt zijn ouders voor: de ene moeder is ‘gewoon zijn moeder’ en de andere moeder is zijn vader. Met de recente medische hoogstandjes en met alle aanpassingen in het familierecht is het er voor kinderen en ook voor ouders zeker niet eenvoudiger op geworden. Op zichzelf is het wel begrijpelijk dat onze wetgeving de afgelopen decennia sterk is bijgesteld, omdat er in heel korte tijd op dit gebied zeer veel is veranderd. Gezinssamenstellingen zijn ingrijpend gewijzigd, het aantal echtscheidingen is enorm toegenomen, er heeft zich een reeks nieuwe technologische mogelijkheden aangediend en onze inzichten zijn de afgelopen jaren ook behoorlijk bijgesteld.
Om die veranderingen te accomoderen, om betrouwbare juridische kaders te bieden voor alternatieve samenlevingsarrangementen, om tegemoet te komen aan nieuwe ouderwensen en om recht te doen aan het gelijkheidsbeginsel, zijn de laatste decennia onder meer ingrijpende wijzigingen doorgevoerd op het gebied van het ouderlijk gezag. Zo kennen we sinds 1998 de mogelijkheid van het ‘meegezag’ van een partner die geen juridisch ouder is. Zo kunnen twee vrouwen sinds 2002 gezamelijk gezag over een kind verkrijgen, als dat is geboren binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap, mits er geen andere juridisch ouder in het spel is, zoals een donor die het kind heeft erkend. Zeer recent, in april 2014, is de mogelijkheid voor een lesbisch stel om gezamelijk gezag te verkrijgen verder versoepeld.
Maar het gaat vaak om gelegenheidswetgeving – en dat geldt uiteraard niet alleen voor dit rechtsgebied. Wat al jaren achterwege blijft is een systematische en fundamentele bezinning op het hele systeem van het familierecht. Daarom is het bijzonder gelukkig dat de fractie van de SP bij de behandeling van het zojuist genoemde wetsvoorstel lesbisch ouderschap in de Eerste Kamer heeft gevraagd om de instelling van een Staatscommissie ‘familierecht’ en dat staatssecretaris Teeven daaraan tegemoet is gekomen. Inmiddels is deze commissie aan de slag gegaan en is zij begonnen met een eerste ronde raadpleging van experts vanuit alle mogelijke invalshoeken. De materie is uiterst complex en voortdurend in beweging. De commissie staat dan ook voor een enorme klus.
Eén van de kwesties waar de commissie zich over buigt betreft de vraag of het wenselijk is dat meer dan twee personen het gezag over een kind kunnen uitoefenen. Denk hierbij aan het lesbisch stel dat een goede vriend bereid vindt om als donor te functioneren, terwijl deze vriend op zijn beurt graag samen met zijn partner een rol wil spelen in de opvoeding van het kind. Hier zijn behalve juridische vragen ook meteen typisch pedagogische vragen aan de orde. Ouderlijk gezag betreft immers primair de zeggenschap over een minderjarig kind aangaande diens opvoeding en verzorging.
Er zijn hier natuurlijk zeer uiteenlopende invalshoeken en standpunten mogelijk. Vanuit pedagogisch perspectief beschouwd – juristen doen dat in termen van ‘het belang van het kind’ – kan echter worden gesteld dat een kind geen baat heeft bij meer personen met gezag. Het valt te voorzien dat indien meerdere personen met de wet in de hand mogen meebeslissen over vragen betreffende de stijl van opvoeden, straffen en belonen, presteren of genieten, baantjes naast school, afspraken rond feestjes (en zaken als schoolkeuze, woonplaats en medische hulp) dit al gauw voor spanningen, fricties en zelfs ruzies onder de opvoeders zal zorgen. Dat geldt zelfs als de relatie tussen alle drie of vier ouders met gezag stabiel blijft.
Maar de kans op uiteenvallen van een dergelijke meervoudige opvoedingssituatie neemt exponentiëel toe met het toenemen van het aantal personen dat erin participeert. Men hoeft geen wizzkid te zijn om te voorzien dat, waar het echtscheidingspercentage in de gehele bevolking de afgelopen jaren gigantisch is gestegen, de kans dat een van de betrokken volwassenen uit zo’n complexe, meervoudige opvoedingsconstellatie stapt nog veel groter is. En het vergt evenmin bijzondere wiskundige gaven om te voorzien dat de kans enorm toeneemt dat dergelijk uitstappen met nieuwe vormen van vechtscheidingen gepaard zal gaan, zolang tenminste wordt vastgehouden aan het recent ingevoerde wettelijk principe, dat ouderlijk gezag behouden blijft na scheiding. Daar zal bij uitstek één partij de dupe van worden, namelijk het kind.
Moet dan, om een verdere dijkdoorbraak van vechtscheidingen te voorkomen, misschien het behoud van het gezamelijk gezag na scheiding worden teruggedraaid, zoals onder meer door scheidingsonderzoeker Ed Spruijt (UU) bepleit? Of moeten we het gezag flexibiliseren, zoals in sommigen landen het geval is en bijvoorbeeld door familierechtdeskundige Masha Antokolskaja (VU) is voorgesteld? Ik denk dat we vanuit het belang van het kind beter kunnen vasthouden aan het uitgangspunt dat ouderlijk gezag slechts door twee personen kan worden uitgeoefend.
Ido Weijers is hoogleraar Jeugdbescherming aan de Universiteit Utrecht