Denemarken werd ons steeds ten voorbeeld gesteld als het ging over de decentralisatie van de jeugdzorg die per 1 januari 2015 van start moest gaan. Daar was men namelijk al in 2007 met een vergelijkbare transitie van de jeugdzorg naar de gemeenten begonnen. Die keuze was frappant. Enkele jaren eerder had zich in buurland Noorwegen namelijk een omgekeerde beweging voltrokken. Daar werd in 2004 uit onvrede met het bestaande niveau en met de versnippering van de jeugdzorg besloten om alle jeugdzorg te centraliseren bij de nationale overheid. Overheidsinstellingen op regionaal en lokaal niveau functioneren hier rechtstreeks onder regie van de centrale overheid, om zo in het hele land passende en gelijkwaardige zorg van hoge kwaliteit te garanderen aan kinderen, jongeren en gezinnen die hulp en ondersteuning nodig hebben en de competentie en kennis van de gemeentelijke welzijnsinstellingen op niveau te brengen en te houden.
Noorwegen paste echter niet in de transitie-mantra en kwam dus in het hele verhaal niet voor. Denemarken, daar moesten we naar kijken. Daar was immers ‘bewezen dat het werkte’. Er kwamen korte werkbezoeken en steeds was de conclusie positief. Lessen werden er niet getrokken, cruciale verschillen gebagatelliseerd, een pilot – Pilot? Uitstel, meer voorbereidingstijd? – vonden bewindspersonen en parlement nergens voor nodig, ondanks aandringen vanuit het veld. Toch was daar meteen een eerste cruciaal verschil met de aanpak in Denemarken. Daar was namelijk veel meer voorbereidingstijd en dus gelegenheid om de ergste planfouten te herstellen. Ten tweede werd in Denemarken in de voorbereiding op deze mega-operatie het aantal gemeenten gereduceerd van 271 naar 98, door talloze fusies, terwijl het aantal gemeenten in Nederland nauwelijks is afgenomen en nog altijd een kleine 390 betreft, waaronder in meerderheid vele kleine gemeenten.
Desondanks openbaarden zich enkele valkuilen in het Deense decentralisatieproces. Allereerst was dat de vaak te goedkope inkoop van zorg, maar vooral teveel inkopen van lichte zorg ten koste van specialistische zorg. Daardoor moesten kinderen die specialistische zorg nodig hadden langdurige omzwervingen maken, ging veel tijd verloren en gingen zij achteruit voordat ze adequaat konden worden geholpen. Door deze ervaringen zag de Deense overheid zich gedwongen extra geld beschikbaar te stellen voor de transitie.
Er zijn nog steeds geen lessen getrokken uit deze Deense ervaringen. In plaats van extra geld vanwege alle extra kosten die de transitie voorzienbaar met zich mee zou gaan brengen, kregen de gemeenten een enorme bezuiniging op de jeugdzorg opgelegd. Ook in ons land komen intussen steeds meer signalen dat kinderen met ernstige gedragsproblemen of stoornissen vaker te laat de hulp krijgen die ze nodig hebben. Kostbare tijd gaat verloren, problemen verergeren en kinderen moeten plotseling met spoed in de zware zorg worden geplaatst. NRC-Handelsblad berichtte afgelopen weekend dat diverse specialistische instellingen een sterke toename van het aantal spoedgevallen zien. Wijkteams blijken vaak de deskundigheid te missen en dat geldt uiteraard met name in dorpen en kleine steden. In de (talloze) kleine gemeenten in ons land zit begrijpelijkerwijs meestal niemand met verstand van zaken. Vakkennis omtrent ernstige kinder- en opvoedingsproblematiek is hier slechts bij hoge uitzondering aanwezig.
Kort geleden werd bekend dat verpleeghuizen, huurders, het leger en rechtbanken geld krijgen. Het kabinet heeft aangekondigd dat er in deze sectoren vanwege financiële meevallers voor ruim 1 miljard aan bezuinigingen zal worden teruggedraaid. Maar terwijl de Deense overheid bijtijds financieel bijstuurde toen er dingen mis dreigden te gaan in de jeugdzorg, krijgt de jeugdzorg in Nederland niets.