Evenals de meeste andere landen heeft ons land zich verplicht om seksueel misbruik van kinderen te bestrijden. Nederland heeft niet alleen het Kinderrechtenverdrag en vooral het Optional Protocol on the sale of children, child prostitution and child pornography (OPSC, 2000) van de VN ondertekend en geratificeerd. Ons land hoort ook tot de ondertekenaars van het Verdrag betreffende Cybercrime (2001) van de Raad van Europa en van het Verdrag van Lanzarote (2007). Dat laatste verdrag richt zich specifiek op de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en misbruik.
Deze verplichting betekent echter allerminst dat duidelijk is wat precies met welke middelen kan en mag worden aangepakt. De internationale kinderrechtenorganisatie Terre des Hommes lanceerde in 2013 een radicaal online initiatief om webcamseks met kinderen gericht op seksueel contact aan te pakken. Terre des Hommes zette het virtuele Filipijnse meisje Sweetie in, dat zich in chatrooms voor deed als echt. Wanneer een verdachte seksueel getint contact zocht met Sweetie, kon de conversatie worden vastgelegd. Zo bracht Sweetie in twee maanden 1.000 volwassenen uit verschillende landen in beeld die online op zoek waren naar seks met kinderen. De verzamelde informatie werd overgedragen aan de autoriteiten in de herkomstlanden van de verdachten, waarop soms onderzoek werd gestart, hetgeen in een aantal gevallen leidde tot een veroordeling.
De vraag is echter of een dergelijke aanpak in ons land zo maar mag en kans van slagen heeft. Op verzoek van Terre des Hommes is hiernaar onderzoek gedaan door juristen verbonden aan de universiteiten van Leiden en Tilburg. De resultaten daarvan zijn eerder deze maand gepresenteerd. Hoewel gebruik van (virtuele) lokpubers in sommige landen wel is toegestaan, blijkt dit in ons land vooralsnog niet expliciet het geval. Bovendien is het onduidelijk of webcamseks met een virtueel persoon hier überhaupt strafbaar is. Ons land kent een sterk feitelijk, daadgericht strafrecht. Dat impliceert dat in principe alle elementen in de delictsomschrijving ook daadwerkelijk voltooid moeten zijn. Dat is met een virtueel lokmeisje uiteraard problematisch. In andere landen, met name in de Angelsaksische wereld, is veel meer ruimte om verdachten louter te veroordelen op basis van hun intentie. Als de verdachte denkt dat hij met een echt kind van doen heeft, is dat al strafbaar.
Momenteel ligt in de Tweede Kamer de nieuwe wet Computercriminaliteit III
voor. Hiermee zou het in principe juridisch mogelijk gemaakt kunnen worden om ‘lokpubers’ in te zetten bij pogingen van volwassenen tot een daadwerkelijke ontmoeting met seksuele bedoelingen met minderjarigen. De fundamentele vraag is of hiermee niet een cruciale grens wordt overschreden. In het geding is de balans tussen de bescherming van kinderrechten en de rechten van potentiële verdachten. Terecht concluderen de onderzoekers: ‘De keus om van een daad-gericht strafrechtsysteem te gaan naar een meer intentie-gericht strafrechtsysteem om webcamsekstoerisme te bestrijden is een fundamentele keus en zou zorgvuldige ethische en politieke overweging vereisen.’ Het valt te hopen dat de volksvertegenwoordiging zich hierbij goed en van meerdere kanten laat adviseren en inderdaad tot een dergelijke zorgvuldige afweging komt. Het lastigste is daarbij dat een keuze voor een meer intentie-gerichte aanpak veel verdergaander en bredere implicaties heeft of kan hebben dan de bestrijding van webcamsekstoerisme.