Schaamte is een boeiend, veelkoppig cultureel, maatschappelijk en politiek monster, temeer nu we het afgelopen jaar zo indringend zijn geconfronteerd met gênant gedrag dat gespeend blijkt van enig gevoel van schaamte. De grote ‘schaamte voorbij’-show van Trump en de brede MeToo-beweging, die voor een belangrijk deel juist een reactie vormt op deze verbijsterende schaamteloosheid, dwingen ons om ons te bezinnen op dit onderwerp. De redactie van De Groene Amsterdammer heeft dit uitstekend aangevoeld en haar dubbeldikke winternummer helemaal gewijd aan dit onderwerp. Daarbij zitten ook verschillende voor pedagogen aanbevelenswaardige artikelen.
Opvoedkundig gezien is schaamte ook een fascinerend en complex onderwerp, dat in de moderne pedagogiek te lang is verwaarloosd. Schaamte gaat over identiteit. Jongeren, met name pubers, die zoals bekend volop bezig zijn met hun identiteit, zijn op dit punt opvallend veel kwetsbaarder dan jonge kinderen en volwassenen. Ze schamen zich vaak en gauw overmatig, denken dat ze tekort schieten in de ogen van anderen en schieten daarmee tekort in hun eigen ogen.
Maar moeten we ons tegenwoordig nog wel zorgen maken om snel ontvlammend schaamtegevoel bij jongeren? Is dat niet iets van (veel) oudere generaties? Sanne Bloemink laat in haar bijdrage aan het schaamte-nummer van De Groene Amsterdammer de Utrechtse onderzoekster Susan Branje aan het woord, die er terecht op wijst dat de generatiekloof tussen ouders en kinderen minder is geworden en dat kinderen zich dus ook minder afzetten tegen hun ouders dan dertig, veertig jaar geleden. Dat wordt alleen al duidelijk als we zien hoeveel langer jongvolwassenen gezellig thuis blijven wonen bij hun ouders (en niet alleen omdat ze geen andere woonruimte kunnen vinden). Schaamte zou in het losmakingsproces ten opzichte van de ouders tegenwoordig dan ook niet noodzakelijk een rol spelen. Bloemink doet in hetzelfde verhaal echter ook verslag van een grappig verkennend gesprek met haar 13-jarige zoon en diens vriendje over waar zij zich het meest voor schamen. Hebben ze voorbeelden? Nou, waarschuwt het vriendje, ‘dat zijn er best veel hoor’. ‘Moeders die selfies maken zijn heel erg, want dat kunnen ze dus niet.’ Moeders die wijn drinken scoren eveneens hoog op de schaamteladder, helemaal als er ook nog foto’s van ‘dronken moeders’ worden verspreid via sociale media of een groepsapp. Moeders die zingen in het openbaar, zich jong kleden, allemaal erg. En dansende moeders, ja dan gaan deze pubers echt helemaal door de grond.
Maar ook vaders, ach die kunnen ook zo gênant zijn in de ogen van deze kereltjes. Als hun vaders enthousiast (en soms gewoon voor de zoveelste keer) beginnen te praten over ‘hoe alles vroeger was’, zeker als hun vriendjes erbij zijn, of ineens geïnteresseerd ‘willen meewerken aan je huiswerk!’ Dat anderen vergelijkbare ervaringen hebben wordt mooi geïllustreerd door het verhaal van een vriendin van Bloemink, die vertelt dat haar dochter haar, vlak voordat ze haar ergens komt ophalen, via whatsapp nog even wat instructies geeft: ‘niet kussen’, ‘niet omhelzen’ en liefst ook ‘niets zeggen’.
Deze voorbeelden illustreren fraai dat er aan de ene kant wat betreft gevoel van gêne nauwelijks iets is veranderd, terwijl in ander opzicht juist iets essentieel anders lijkt geworden. Jongeren, en zeker pubers, kunnen zich nog precies zoals oudere generaties in het verleden generen voor hun ouders en voor de typisch vertrouwelijke omgang van hun ouders met hun kinderen onder de ogen van hun leeftijdgenoten, omdat ze in deze ontwikkelingsfase en in deze context hun ouders vooral bezien via de ogen van hun leeftijdgenoten. Maar wij gingen echt niet gezellig met onze ouders of de ouders van vriendjes babbelen over waar we ons voor geneerden, zeker niet als het om gedrag van onze ouders ging. Laat staan dat we zouden voorschrijven wat die ouders precies moesten doen en laten in dergelijke situaties. We deden hoogstens ons best om dergelijke verwarrende situaties te vermijden. Kortom, voor zover pubers nu gemakkelijker praten over gedrag van hun ouders dat ze gênant vinden en zelfs expliciet en ongegeneerd hun wensen ten aanzien van het gedrag van hun ouders uiten, lijken ze ook vertrouwelijker en gelijkwaardiger met hun ouders om te gaan.
Verassend genoeg leidt een ander artikel, van Beatrijs Ritsema, in hetzelfde nummer tot een vergelijkbare conclusie. Onder de titel ‘Verboden toetjes’ levert Ritsema een mooie, zij het aanvankelijk nogal zwabberende bijdrage over de huidige seksuele moraal en de MeToo-beweging, terecht door Time Magazine verkozen tot ‘persoon van het jaar’. Het aardigste aan dit stuk is dat zij ingaat op het seksuele voorlichtingsgesprek tussen ouders en kinderen, dat zij typeert als ‘klassieke schaamte-aanjager’. Een tienerdochter legt haar moeder voor dat zij haar vriendje voor het eerst bij haar wil laten slapen. Als de moeder antwoordt dat er dan eerst bij de huisarts moet worden langsgegaan voor een pilrecept, eindigt het gesprek voorlopig met de uithaal van de dochter ‘Jij denkt alleen maar aan seks, jij hebt echt een dirty mind!’ Daarmee illustreert dit verhaal enerzijds opnieuw heel mooi hoe precair dit onderwerp nog steeds is in het gesprek tussen ouder en kind. Anderzijds laat het ook zien hoe ver we inmiddels zijn opgeschoven op het punt van vertrouwelijkheid en in de richting van een gesprek tussen (bijna) gelijkwaardigen, vrijwel vergelijkbaar met een gesprek tussen vriendinnen. Goed beschouwd kunnen we hier al niet meer spreken van een ‘schaamte-aanjager’, laat staan in de klassieke betekenis. En dat lijkt me op dit gebied in elk geval enorme pedagogische winst.
Zeker, je kunt je schamen voor het gedrag van je ouders. maar gaan de artikelen daar in deze PIP alleen over? Schaamte heeft ook een het eigen handelen regulerende werking in tal van andere situaties. In die zin is het geen ‘veelkoppig monster’ maar een betrouwbare, koersbepalende vriend.