Gemeenten moeten betere hulp bieden aan inwoners met problematische schulden, stelt de Nationale ombudsman in een nieuw rapport met de fraaie titel Een open deur? Ruim anderhalf jaar na de publicatie van zijn rapport over ervaringen van burgers met gemeentelijke schuldhulpverlening bestaan er nog steeds veel klachten over onnodige drempels, ontmoedigende bureaucratie en onterechte uitsluiting van groepen burgers zoals mensen die in scheiding liggen en zzp’ers. De ombudsman wijst erop dat gemeenten volgens de op 1 juli 2012 in werking getreden Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die de zorgplicht van gemeenten op dit gebied vastlegt, hun burgers niet moeten afschrikken maar juist de deur voor hulpverlening bij dit probleem moeten open zetten. Zij moeten geen voorwaarden vooraf stellen en geen groepen uitsluiten, maar iedere aanvraag individueel en integraal beoordelen met oog voor de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.
Terwijl met de Wet schuldsanering natuurlijke personen in 1998 een schuldenvrije toekomst voor (nagenoeg) alle mensen met ingewikkelde schulden leek aan te breken, zijn gemeenten in de loop van de 21e eeuw toelatingseisen gaan stellen en wordt niet iedereen meer toegelaten tot de schuldhulpverlening. Hierbij heeft de economische crisis op twee manieren een rol gespeeld. Enerzijds is de schuldenproblematiek sindsdien enorm toegenomen. Tussen 2008 en 2013 verdubbelde het aantal aanvragen voor schuldhulpverlening. Cijfers geven een goede indruk van de problematiek: het aantal mensen dat in problematische schulden leeft wordt geschat op zeker 700.000; het gemiddelde inkomen van degenen die schuldhulp vragen is € 1.246 per maand; hun gemiddelde schuld bedraagt € 47.000. Anderzijds moesten gemeenten fors bezuinigen en hebben de meeste gemeenten de schuldhulpverlening daarbij niet ontzien. Conform de nieuwe mantra van de ‘zelfredzaamheid’ werd gezocht naar een herinrichting met meer verantwoordelijkheden voor de schuldenaar. Bijna zonder uitzondering hebben gemeenten hierbij de strategie gevolgd om sommige groepen buiten de deur te houden.
In verband met dit categorisch uitsluiten van groepen burgers van schuldhulpverlening spreekt de ombudsman speciaal zijn zorgen uit over de kwetsbare positie van de minderjarige kinderen op wie de situatie van de schuldenaar in veel gevallen mede betrekking heeft. Daarmee legt hij een verbinding met de conclusie van de Kinderombudsman, die er in het rapport Alle kinderen kansrijk van 5 december vorig jaar op wees dat het armoedebeleid in Nederland onvoldoende aansluit bij wat kinderen nodig hebben, dat gemeenten meer maatwerk moeten leveren en schulden zo vroeg mogelijk moeten helpen voorkomen.
Het rapport van de ombudsman laat zien dat die zorgen reëel zijn en ook dat er op dit gebied precies als op het terrein van de jeugdzorg grote en onacceptabele verschillen bestaan tussen gemeenten. Zo blijken zeven van de elf onderzochte gemeenten zzp’ers in weerwil van de wet categoriaal en absoluut uit te sluiten van schuldhulpverlening, zonder te kijken naar de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld of het een gezin met minderjarige kinderen betreft. Hetzelfde gold tot voor kort voor zogeheten ‘fraudeschulden’, als gevolg van de aangescherpte wetgeving sociale zekerheid: onverschillig de persoonlijke situatie van degene die een strafrechtelijke of bestuurlijke boete heeft opgelegd gekregen, werd deze persoon vijf jaar lang uitgesloten van schuldhulpverlening. Dit kan enorme gevolgen hebben, zoals huisuitzetting en afsluiting energie. De ombudsman constateert dat de meeste onderzochte gemeenten hun beleid op dit punt inmiddels hebben bijgesteld. Maar burgers die voor de tweede maal schuldhulpverlening aanvragen worden daarvan in vrijwel alle gemeenten voor een periode van twee, vijf of zelfs tien jaar uitgesloten zonder dat überhaupt naar hun persoonlijke situatie wordt gekeken. Slechts in één van de elf gemeenten wordt daarbij nog enigszins rekening gehouden met het feit dat er kinderen in het spel kunnen zijn: voor een gezin zonder kinderen geldt een uitsluitingstermijn van vijf jaar en met kinderen van twee jaar.
Deze afwijzende opstelling is ook typerend voor de manier waarop gemeenten omgaan met burgers die zich melden voor gemeentelijke schuldhulpverlening als gevolg van een echtscheiding. Vaak is de scheiding dan nog niet aangevraagd of nog niet uitgesproken en is de boedelscheiding nog niet afgerond. Alle gemeenten geven aan dat een schuldregeling in dit stadium niet mogelijk is. Pas als de financiële positie definitief duidelijk is, kan de gemeente inschatten of een schuldregeling mogelijk is en een voorstel doen aan de schuldeisers. Het is bemoedigend dat tijdens en naar aanleiding van de gesprekken van de ombudsman met vertegenwoordigers van de elf onderzochte gemeenten door hen is aangegeven dat een nog niet geheel afgeronde echtscheidingsprocedure inmiddels niet meer als reden voor weigering wordt beschouwd. Het ziet er echter naar uit dat dit elders in het land in diverse gemeenten nog steeds als reden voor uitsluiting wordt beschouwd.
De ombudsman wijst er op dat schulden niet alleen komen maar vaak gepaard gaan met andere problemen. Zo heeft onder meer een kwart van de mensen met schulden (serieuze) gezondheidsproblemen. Schulden treffen ook niet alleen de schuldenaren maar hebben veel bredere negatieve effecten, zowel in hun privéleven als maatschappelijk. Zo zijn er bij de overgrote meerderheid van de bedrijven wel medewerkers bij wie vanwege schulden loonbeslag is gelegd, wat niet alleen directe kosten met zich mee brengt, maar ook indirecte kosten doordat deze medewerkers zich vaker ziek melden, stressgevoeliger zijn en vaker concentratieproblemen hebben. Ook maatschappelijk werkers, medewerkers van MEE en de GGZ zijn veel tijd kwijt met deze problemen.
Wanneer schuldproblemen snel en adequaat worden aangepakt levert dat uiteindelijk veel op, alleen al doordat tenminste op dit vlak rust ontstaat en dat perspectief biedt om andere problemen aan te pakken. Schuldhulpverlening zou door de gemeenten dan ook mede moeten worden beschouwd als een middel dat eraan kan bijdragen om mensen uit multi-problematische situaties te krijgen. Dat zijn doorgaans ook situaties die de gemeente uiteindelijk meer kosten naar gelang ze langer voortduren. Daarbij gaat het vaak om gezinnen met kinderen, soms ook jonge kinderen, waarbij het belang om zo snel mogelijk uit een steeds zwaarder drukkende schuldensituatie te geraken met het oog op de ontwikkelingskansen van de kinderen extra groot is. In veel gevallen wordt de zelfredzaamheid van burgers op dit gebied overschat en wordt de stress die mensen met problematische schulden ervaren onderschat, terwijl de verantwoordelijkheid van de gemeente om het kind te beschermen tegen de negatieve effecten van het uitblijven van hulp en het verergeren van deze problematiek onvoldoende wordt onderkend. illustratief is de brief die de ombudsman in zijn rapport heeft opgenomen waarin een gemeenteambtenaar schrijft, dat de gemeente ‘door het ontbreken van een stabiel inkomensperspectief’ op dit moment niets kon doen voor een vrouw die bij haar aanklopte, ondanks dat ‘er nog steeds sprake (was) van een precaire financiële situatie in dit gezin met jonge kinderen.’