De laatste jaren doet zich een verontrustende stijging voor van het aantal suïcides bij jongeren. In juli maakte het CBS bekend dat zich vorig jaar 81 jongeren onder de twintig van het leven hadden beroofd, 33 meer dan het jaar ervoor. Minstens zo verontrustend is dat zich een vergelijkbare stijging voordoet in de jeugdhulp. Betrof het vier jaar geleden tien jongeren die bekend waren bij hulpverleners, vorig jaar ging het om negentien jongeren, waarvan vijf in een gesloten jeugdhulpinstelling. Vlak voor de zomer concludeerde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd na onderzoek van een zelfdoding van een jongen in een gesloten jeugdzorginstelling, dat voor de jeugdhulp als geheel op dit punt een forse verbetering noodzakelijk was. Het zou gaan om jongeren met complexe meervoudige problematiek die onvoldoende passende hulp was geboden.
Eind september besteedde Nieuwsuur aandacht aan het feit dat een groeiend aantal suïcidale jongeren op gesloten afdelingen in de jeugdzorg belandt. Peer van der Helm, lector residentiële jeugdzorg, wees erop dat de suïcide pogingen en ernstige zelfmutilaties daar gewoon doorgaan. Hij stelde dat dit probleem direct moet worden aangepakt, temeer daar de problemen op dit gebied in de jeugdhulp in feite nog groter zijn dan de cijfers laten zien, aangezien pogingen die niet slagen niet worden gemeld en nauwelijks bijgehouden. Net als de Inspectie weet hij de toename aan het feit dat deze jongeren in een eerder stadium geen adequate hulp hebben gekregen: ‘Depressieve kinderen (…) worden bij gebrek aan gespecialiseerde behandeling als hete aardappels van instelling naar instelling doorgeschoven.’ Ze beginnen met krassen, bonken en uiteindelijk suïcidepogingen, waarna ten einde raad maar wordt besloten tot opname in gesloten jeugdzorg, zonder dat dit uitzicht op verbetering biedt.
Een mooi voorbeeld van een omgekeerde beweging biedt een recente uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden. Het gaat om een meisje van net 14 dat op haar vierde uit huis is geplaatst en de afgelopen tien jaar van hot naar her is doorgeschoven. Na een eerste crisisplaatsing heeft zij een aantal jaren in een pleeggezin doorgebracht, waarna zij is overgeplaatst naar een ander pleeggezin om na een half jaar te worden overgeplaatst naar een crisisplek en vervolgens weer voor een klein jaar naar een behandelplek. Hierna heeft zij een klein jaar in een gezinshuis gewoond, waarna ze opnieuw is overgeplaatst naar een ander gezinshuis. Het dossier wijst erop dat men zich vaak geen raad wist met haar complexe problematiek van stemmingswisselingen, depressieve buien en zelfbeschadiging.
Hoewel het in het laatste gezinshuis steeds beter ging – ze beschadigde zichzelf minder en ging weer naar school – ging het vlak voor de zomer in een week tijd een paar keer behoorlijk mis als gevolg van een aantal verwarrende ervaringen, waaronder een onbegeleid contact met haar vader. Ze gebruikte drank, vertoonde seksueel grensoverschrijdend gedrag en bleef weg van school, terwijl onduidelijk was waar ze uithing. Tegen de wens van de moeder van het gezinshuis waar ze op dat moment verbleef, plaatste de GI die optreedt als haar voogd, haar daarop in een gesloten instelling. Hoewel daar slechts toezicht en geen behandeling werd geboden, kan deze interventie nog worden begrepen vanuit de kennelijke paniek van de voogd. Gelet op het belang van het kind is echter nauwelijks te begrijpen dat de GI haar twee weken later doorplaatst naar een volgende gesloten instelling en dat de kinderrechter op verzoek van de GI maar tegen de wens van de gezinshuismoeder de machtiging gesloten jeugdhulp nog eens met een half jaar verlengt. Als het meisje hiertegen gesteund door haar gezinshuismoeder in beroep gaat en deze kwestie twee maanden later voorkomt bij het hof heeft ze daar opnieuw, zonder enige vorm van behandeling met slechts 24-uurstoezicht vastgezeten.
Mede om die reden beslist het hof dat de gesloten plaatsing meteen moet worden beëindigd. Het hof wijst op het ingrijpende vrijheidsbenemende karakter van de gesloten setting, die zeker gezien haar nog zeer jeugdige leeftijd niet langer dient te duren dan strikt noodzakelijk, mede gelet op het feit dat zij al vaak van verblijfplaats is gewisseld en dat zij bij terugkeer naar het gezinshuis haar schoolgang weer direct kan oppakken. Bovendien is het hof er allerminst van overtuigd dat zij in de huidige instelling de begeleiding krijgt die ze nodig heeft, ook gezien het feit dat er nog geen gericht behandelplan is opgesteld en dat de noodzakelijk geachte therapie ook vanuit een open setting kan plaatsvinden. Het hof benadrukt het belang van geborgenheid voor het kind en het risico van negatieve effecten van het laten voortduren van de gesloten plaatsing.