Wanneer aan demissionair premier Mark Rutte in de aanloop naar de laatste verkiezingen moeilijke vragen werden gesteld over de toeslagenaffaire bij de belastingdienst, antwoordde hij steevast dat hij trots was op wat onder zijn leiding in de afgelopen jaren was bereikt. Toch is deze affaire, die uiteindelijk heeft geleid tot de val van zijn laatste kabinet, zeker niet de enige pijnlijke kwestie die voor eeuwig verbonden zal blijven met het tijdperk Rutte. Terecht wordt door velen meteen gewezen op het uitblijven van fatsoenlijke schaderegelingen voor de Groningers vanwege de gevolgen van de aardgaswinning. Minstens zo pijnlijk is de negatieve spiraal waarin de zorg onder zijn verantwoordelijkheid de afgelopen jaren terecht is gekomen. Dat geldt bij uitstek voor de jeugdzorg. Zowel de gevolgen van de ondoordachte decentralisatie naar de gemeenten in 2015 (gepaard gaand met drastische bezuinigingen in plaats van gefaciliteerd met extra middelen) als het openbreken van de zorg voor de markt moeten zeker mede op zijn conto worden geschreven. In rapport op rapport is er sindsdien op gewezen dat de landelijke overheid ondanks waarschuwingen onvoldoende oog had voor de uitvoeringsproblemen, dat de ingrijpende bezuinigingen waarmee alle overheveling van bevoegdheden gepaard ging berustten op volledige onderschatting van de kosten en de gevolgen van deze ingreep, dat de centrale overheid nog steeds onvoldoende regie neemt en dat de vurig verdedigde marktwerking hier een verwoestende uitwerking heeft.
Tegen die achtergrond is de luchtige toon van het recent gepubliceerde Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming opmerkelijk. Het roept iets op van die opgewekte ‘Rutte-toon’, die zo typerend was voor de presentatie van nieuwe plannen. A la Rutte wordt in dit scenario voorbijgegaan aan de immense problemen en misstanden die op het gebied van de zorg de afgelopen jaren zijn ontstaan. Alsof de wachtlijsten voor de meest ernstige en meest spoedeisende gevallen niet onaanvaardbaar lang zijn geworden. Alsof zich inmiddels niet een leger van zorgcowboys op deze sector heeft gestort. Alsof de betrokken kinderen, ouders en zorgprofessionals het water niet allang aan de lippen staat.
Intussen worden in ditzelfde scenario, alsof de sector zit te wachten op nieuwe geld- en energievretende veranderingen, vlotweg nieuwe, vergaande ingrepen voorgesteld. De lokale teams van de gemeenten, waarover alom twijfel bestaat of ze over voldoende deskundigheid, tijd en middelen beschikken, krijgen een nog meer centrale rol. Veilig Thuis, Gecertificeerde Instellingen en Raad voor de Kinderbescherming zouden moeten fuseren en opgaan in ‘Regionale Veiligheidsteams’, zonder dat serieus wordt ingegaan op voor de hand liggende vragen met betrekking tot verschillen in expertise en rol. Er is een nieuwe, gedecentraliseerde bestuurslaag bedacht van samenwerkende gemeenten, die zowel over de toegang moet gaan als de regie moet voeren op verplichte maatregelen voor ouders en kinderen, terwijl amper wordt stilgestaan bij de vraag naar rechtsgelijkheid en rechtsbescherming. Er wordt voorbijgegaan aan de vraag hoe in zo’n stelsel onafhankelijk onderzoek en advies aan de rechter wordt gegarandeerd. En let op, het gaat ineens niet meer over jeugdbescherming maar over ‘een nieuwe opzet van de kind- en gezinsbescherming’, een stelselwijziging met vergaande, nog nauwelijks te overziene implicaties.
Het is heel goed mogelijk dat er aardige ideeën bij zitten, maar er ontbreekt onderbouwing. Waar bijvoorbeeld het Actieprogramma Zorg voor de jeugd uit 2018 nog begon met een nuchtere weergave van de tekortkomingen van de jeugdzorg sinds de inwerkingtreding van de jeugdwet, gaat dit scenario amper over de problemen waar de sector dagelijks tegenaan loopt. Het legt de nadruk op zoiets modieus en vaags als ‘een lerende cultuur.’ Landelijke regie, algemeen geldende kwaliteitseisen, het probleem van de open house-structuur, het voorkomen van fraude, over al deze prangende actuele kwesties wordt luchtig heen gehuppeld met trendy bezweringsformules over ‘een nieuwe manier van werken’ en zinnen als ‘het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming zet de stap naar een structuur die vertrouwen ondersteunt. Die de kracht van het gezin – en de naasten die bij dat gezin en de kinderen horen – stimuleert, zodat het gezin samen met professionele ondersteuning kan werken aan het verbeteren van de thuissituatie.’
Wellicht spreken dergelijke fantasieën sommige bestuurders en beleidmakers aan, maar op de werkvloer bestaat hier allerminst behoefte aan. Daar bestaat al helemaal geen behoefte aan radicale structuuraanpassingen, aan fusies, nieuwe bestuurslagen en meer decentralisatie. Het is crisis in de jeugdzorg. Er zijn miljoenen aan belastinggeld verspild aan het inhuren van externen door de gemeenten, aan bedrijven die zonder controle aan de slag mochten met ‘coaching met paarden’, ‘dolfijntherapie’ en ‘kamelenboerderijen’, bedrijven die steigerbouw of een café, een koeriersdienst of een taxibedrijf combineerden met jeugdzorg, waar gekwalificeerde professionals ontbraken maar wel grote winsten werden gemaakt.
Deze situatie vraagt allereerst om centrale regie, garanties voor en controle van kwaliteit, terugdraaien van de marktwerking en weghalen van de toegang tot de jeugd-ggz bij de gemeenten (terug naar de gewone ggz-regeling via de zorgverzekeraar zoals vanaf 18 jaar nog steeds gebeurt). Het vraagt ook om besef dat de burger die voor zichzelf of zijn kind hulp nodig heeft in zeer veel gevallen niet in staat is om de meest verstandige keuze te maken uit het aanbod van al die duizenden met reclameteksten volgeplakte zorgaanbieders die zich de afgelopen jaren op deze zorgmarkt hebben begeven.
Anders dan in de toeslagenaffaire stuit de aanpak van deze kwestie niet zozeer op een departementale dienst, maar vooral op de VNG. Deze vereniging van koninkrijkjes lijkt beheerst door de wens van zoveel mogelijk gemeentelijke autonomie en verzet zich tegen vrijwel elke vorm van centrale sturing. Aan de Tweede Kamer de taak om de tanden te zetten in dit dossier, nationale regelgeving en regie af te dwingen, marktwerking op dit terrein effectief terug te dringen en het veld te faciliteren om de meest ernstige gevallen met voorrang op te vangen en hulp te bieden.
Wat een enorm drama. Het geld gaat weer naar inhuur v externe tegen een gruwel uurtarief en niet naar structurele oplossingen in denken en mindset op bestuurs, management, medewerker en “doelgroep” niveau. Probleem is dat juist die doelgroep zich niet zal/kan verenigen om een tegenkracht te organisern. Die hebben het logischerwijs te druk met zichzelf! Daar moeten echt anderen voor opstaan! Dit is broddelwerk van de beleidstafel. Hoe is het met de weerbaarheid in de sector zelf? Staan die bestuurders hier niet tegen op deze (zoveelste) keer?