Men hoefde geen helderziende te zijn om te voorzien dat de overhaast doorgezette decentralisatie van de jeugdzorg in 2015 in meerdere opzichten slecht zou uitpakken. In elk geval werd al snel duidelijk dat de ingrijpende bezuinigingen waarmee de overheveling van bevoegdheden naar de gemeenten gepaard ging, op volledige onderschatting van de kosten en gevolgen van deze ingreep berustten en dat de afwezigheid van centrale regie voor de bescherming van kinderen en de begeleiding van gezinnen desastreus uitpakte. Na vele acties, brandbrieven, kritische evaluaties en rapporten zagen de VNG en de ministeries van VWS en Justitie & Veiligheid zich genoodzaakt om in elk geval op het gebied van de jeugdbescherming met voorstellen tot bijsturing te komen. Die voorstellen werden op 30 maart jl gepresenteerd onder de titel Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
Zoals ik schreef in mijn blog van 4 april jl. en elders is dit scenario een merkwaardige combinatie van vergaande voorstellen waarvan volstrekt onduidelijk blijft wat die zullen opleveren, met een uiterst luchtige toonzetting, terwijl een grondige analyse van de situatie op grond waarvan deze voorstellen worden gedaan ontbreekt. Dat is ook de kern van de reactie die de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) deze week naar buiten heeft gebracht in een uiterst kritisch advies betreffende het Toekomstscenario. De RSJ mist onderbouwing voor de voorstellen die in dit scenario worden gedaan. De Raad wijst erop dat problemen zoals de wachtlijstproblematiek en de gemeentelijke verschillen in de uitvoering van de jeugdbescherming in het toekomstscenario niet eens worden genoemd, terwijl ze de afgelopen jaren van diverse kanten, met name zeer scherp in de inspectierapporten over de jeugdbescherming zijn geconstateerd.
Aansluitend is de RSJ uitgesproken kritisch over de ingrijpende structuurwijzigingen die desalniettemin in het scenario worden gedaan. Dat betreft zowel het voorstel van een fusie van Veilig Thuis, Gecertificeerde Instellingen en Raad voor de Kinderbescherming in ‘Regionale Veiligheidsteams’, als de introductie van een nieuwe, gedecentraliseerde bestuurslaag van samenwerkende gemeenten, die zowel over de toegang tot de jeugdbescherming zou moeten gaan als de regie zou moet voeren op verplichte maatregelen voor ouders en kinderen. Deze vergaande voorstellen komen in feite uit de lucht rollen en de RSJ constateert terecht dat onduidelijk blijft “hoe ze bijdragen aan het oplossen van het gebrek aan tijdige en passende hulp aan kinderen en ouders.”
De RSJ wijst ook op de volstrekt onvoldoende aandacht voor vragen betreffende rechtsgelijkheid en rechtsbescherming. Terecht stelt de raad nog maar eens met nadruk dat kinder-en mensenrechten de basis moeten vormen van toekomstig jeugdbeleid, omdat dit helderheid geeft over wat de overheid moet en mag doen in het kader van jeugdbescherming. Onder verwijzing naar het recente proefschrift van Joost Huijer wordt gesteld “dat de relevante verdragen wel worden betrokken, maar niet duidelijk genoeg het kader vormen waarop toekomstig jeugdbeleid gebaseerd moet zijn.“
Vanuit deze kerngedachte stelt de RSJ ook uitdrukkelijk en dwars tegen de huidige trend in, dat de Rijksoverheid, en niet de gemeente of regio, verantwoordelijk dient te zijn voor alle maatregelen die in het gedwongen kader van de jeugdbescherming aan kind en gezin worden opgelegd: “De RSJ vindt dat in het belang van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid duidelijk moet zijn dat de minister van JenV, en niet de gemeente of regio, verantwoordelijk is voor het gedwongen kader.” De RSJ wijst hiervoor op “de verschillen in uitvoering van de jeugdbescherming gecombineerd met de enorme druk die dit op gemeenten heeft gelegd en legt qua financiën, uitvoering en deskundigheid. (…) Daar waar de overheid, door tussenkomst van een rechter, dwingend ingrijpt in het gezinsleven van burgers, past verantwoordelijkheid bij een minister van het ministerie van Justitie en Veiligheid.” Daarbij wordt uitdrukkelijk gewezen op “de noodzaak van uniforme uitgangspunten, richtlijnen en procedures in het gedwongen kader. Het is belangrijk dat de overgang van vrijwillig naar gedwongen helder is en er geen ruimte is voor een grijs gebied vol met onduidelijkheden over verantwoordelijkheden en rechtspositie.” In voorzichtige, maar niet mis te verstane bewoordingen voegt de raad daar nog aan toe: “De RSJ vermoedt dat de onduidelijkheden over welk soort hulp verleend wordt (vrijwillig of gedwongen) en welke rechten en plichten daarbij horen eerder zullen toenemen dan afnemen met de voorgestelde werkwijze in lokale teams en Regionale Veiligheidsteams.”
Tenslotte maakt de RSJ duidelijk dat deze adviesinstantie evenmin als diverse deskundigen geporteerd is van het voorstel om de term jeugdbescherming in te wisselen voor de term ‘kind- en gezinsbescherming’: “De RSJ ontraadt de toepassing van de term gezinsbescherming. Deze term is vanuit een kinderrechtenperspectief niet passend en onwenselijk. Het zijn niet de gezinnen die bescherming behoeven, maar de (rechten van) kinderen in de context van het gezin. De RSJ onderschrijft wel het belang van gezinsgerichte hulp en benadrukt dat de ondersteuning van en hulp aan ouders bij de opvoeding een verantwoordelijkheid van de overheid is omdat dit in het belang van het welzijn van kinderen is. Het gaat dus om het aanbieden van passende (gespecialiseerde) hulp en steun aan deze ouder(s) of aan de daadwerkelijke opvoeder. Daarom pleit de RSJ voor behoud van het begrip jeugdbescherming als aanduiding voor het gedwongen kader en acht een ‘gedwongen gezinsmaatregel’ of een ‘ondertoezichtstelling van opvoeders’ onwenselijk.”
Het is natuurlijk eigenlijk te gek voor woorden dat in een reactie op een serie beleidsvoorstellen die (mede) in opdracht van de regering tot stand zijn gekomen, moet worden geconstateerd dat onderbouwing van de voorstellen ontbreekt. Het is ook zonder meer gênant dat in diezelfde reactie zoiets fundamenteels als het verschil tussen vrijwillige jeugdzorg en jeugdbescherming moet worden uitgelegd. En het is bijzonder treurig dat hiermee nog geen stap ten goede voor de uitvoering van de jeugdbescherming en voor de hoogstnoodzakelijke verbeteringen is gezet. Maar tegelijkertijd is het geruststellend dat een belangrijk adviescollege als de RSJ klip en klaar duidelijk maakt dat hier sprake is van flodderwerk en dat dergelijk flodderwerk allerminst serieus kan worden genomen als scenario voor de toekomst van de jeugdbescherming.