Crisis in de jeugdzorg is geen uitvoeringsprobleem

Delen:

Een dag voordat de Tweede Kamer vergaderde over hervormingen in de jeugdzorg kwam in de NRC Sharon Stellaard uitgebreid over dit onderwerp aan het woord. Zij werkt sinds begin deze eeuw in de jeugdzorg en is onlangs aan de VU bij bestuurskunde gepromoveerd op een studie naar de ontwikkeling van het jeugdzorgbeleid in de afgelopen halve eeuw. Eerder mocht zij haar verhaal al doen in Nieuwsuur en voor het debat in de Tweede Kamer sprak ze met ambtenaren van het ministerie van VWS over haar bevindingen.

Helaas zal de aandacht voor haar verhaal ons geen stap verder brengen. Dat de jeugdzorg zich in een diepe crisis bevindt is allang geen nieuws meer. Het enige dat Stellaard daaraan meent te kunnen toevoegen is dat we ‘de problemen van nu in een breder historisch perspectief moeten plaatsen.’ En dat levert dan volgens haar het inzicht op ‘dat we telkens proberen te repareren wat na de vorige reparatie is misgegaan.’ Ze was nauw bij de decentralisatie betrokken en geeft aan dat ze volop geloofde in de kansen die de nieuwe Jeugdwet in 2015 volgens haar zou bieden. Daar stuiten we meteen op een epistemologisch probleem. Stellaard behoorde tot degenen die de mond vol hadden over het ‘in kracht zetten van het gezin’, die werkelijk geloofden dat de decentralisatie de jeugdzorg ‘dichter bij de burger’ zou brengen en die dus blind waren voor alle bezwaren die al ruim voor de decentralisatie van diverse goed geïnformeerde kanten naar voren werden gebracht. Bestuurskundigen zullen haar verhaal misschien als nuttig beschouwen, omdat het zich richt op de uitvoering. Inhoudelijk is haar verhaal echter volkomen leeg, omdat het voorbij ziet aan de verkeerde uitgangspunten van de Jeugdwet.

Twee voorbeelden. Allereerst wat betreft de achteruitgang op het gebied van de rechtsbescherming. Bestuurlijk gezien is het meest pijnlijke van de crisis waarin de jeugdzorg sinds 2015 terecht is gekomen dat die allesbehalve onverwacht kwam. Die werd al voorzien vanaf het moment dat Rutte II besloot tot de overhaaste invoering van de decentralisatie, die ook nog eens gepaard ging met een zware bezuiniging. Lokale Rekenkamers waarschuwden al snel dat zo’n ingrijpende omslag juist veel extra geld zou vereisen in plaats van grote bezuinigingen. Cruciaal is echter dat er meteen op werd gewezen dat de decentralisatie tot achteruitgang op het punt van de rechtsbescherming zou leiden. Dat gold niet alleen het gebrek aan oormerk van het budget voor de jeugdzorg. Er was ook scherpe kritiek op de ongekende machtsconcentratie bij de gemeenten. Die ging gepaard met uitbreiding van druk op het gezin bij vermoedens van een bedreigde ontwikkeling van het kind, buiten rechterlijk oordeel en zonder juridische inkadering en rechtshulp – aangeduid met het dubieuze, niet bij wet geregelde begrip ‘drang’. En er werd van meet af aan indringend gewezen op het probleem dat kinderen die intensieve orthopedagogische of psychiatrische zorg nodig hadden, niet langer verzekerd zouden zijn van het recht op dergelijke zorg. De nieuwe wet maakte immers de gehele jeugdzorg inclusief de jeugd-ggz tot onderdeel van de lokale politiek. Ondanks intensieve acties, talloze waarschuwingen (onder andere van oud-minister Rouvoet) en discussies met leden van de Tweede en Eerste Kamer werden vanaf 2015 de Zorgverzekeringswet en de AWBZ op iedereen van toepassing behalve op minderjarige cliënten.

Daarnaast mogen de desastreuze gevolgen van de marktwerking niet onvermeld blijven. Ook dat is geen uitvoeringsprobleem maar was uitgangspunt. Onder Rutte II is de jeugdzorg ondanks tekorten bij gemeenten en specialistische voorzieningen uitgegroeid tot een aantrekkelijke markt. Er zijn niet alleen miljoenen belastinggeld verspild aan het inhuren van dure externen door de gemeenten. Er ging en gaat nog steeds zeer veel geld naar bedrijven die zonder controle aan de slag mogen met populaire zaken als ‘coaching met paarden’, ‘dolfijntherapie’ en ‘kamelenboerderijen’. De jeugdzorg als markt is zo aantrekkelijk geworden dat buitenlandse durfinvesteerders elkaar de afgelopen jaren verdrongen om hiervan te kunnen profiteren.  Waren er voor de decentralisatie 400 zorgbedrijven, 5 jaar later waren dat er ruim 6000. Terwijl de gemeenten steeds meer geld tekort kwamen, konden veel van deze bedrijven aan hun beleggers flinke winsten uitkeren en werden slimme initiators van gespecialiseerde uitzendbureaus miljonair.

Zo heel ruim hoeft ons historisch perspectief op de jeugdzorg dan ook echt niet te worden verbreed om tot belangrijke verbeteringen te komen: centrale regie met voor het hele land geldende kwalificatie-eisen voor het leveren van jeugdzorg; centrale initiatieven tot verbetering in de rechtspositie van ouders en jongeren; differentiatie in de jeugdzorg naar laag- en hoogcomplex, zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd verlangt; terugdraaien van de marktwerking; terugkeer van de jeugd-ggz naar de algemene ggz-regeling, zoals die ook geldt vanaf achttien jaar; en last but not least maatregelen om het werk in deze sector aantrekkelijk te houden voor de betrokken professionals.

 

 

 

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *