Amsterdamse Top600-aanpak werkt niet

Delen:

Eindelijk, twaalf jaar na de introductie van de Top600 verschijnt er onafhankelijk onderzoek. En nadat ons al die jaren is verzekerd dat deze aanpak effectief zou zijn, blijkt nu dus het tegendeel. Intussen zijn diverse leidinggevenden en uitvoerders uitgevlogen naar andere steden en wordt in talloze plaatsen naar het voorbeeld van de hoofdstedelijke aanpak gewerkt in de bestrijding van … ja, van wat precies? Dat was een van de opmerkelijke vragen waarover ik struikelde toen ik me vijf jaar geleden over de Amsterdamse aanpak boog.

 

Ik werkte aan een nieuwe publicatie en de voorbereiding van een congres over onze bevindingen betreffende ons jarenlange onderzoek naar jonge veelplegers en wilde me informeren over de Amsterdamse aanpak. Door burgemeester Van der Laan werd deze aanpak immers uitdrukkelijk gepresenteerd als gericht op ‘een steeds jongere groep gewelddadige criminelen’ die zich aan zeer ernstige misdrijven, aangeduid als high impact crimes (HIC), hadden schuldig gemaakt. Maar wat bleek in 2018 bij analyse van de gegevens? Slechts 1 op de 10 belandde in een justitiële jeugdinrichting, terwijl 9 op de 10 in een gevangenis voor volwassenen belandde. Dat correspondeerde met de bonte variatie aan leeftijden van de deelnemers – van 13 tot 64 jaar met een gemiddelde van 28 jaar. Minstens zo merkwaardig was het feit dat de meeste detenties korter duurden dan 2 maanden. Hoezo jonge criminelen? Hoezo schokkende, gewelddadige misdrijven?

 

Vijf jaar na de start bleek nog geen kwart van de deelnemers actief uitgestroomd naar werk of onderwijs, terwijl tegelijkertijd ruim een kwart al die jaren in de aanpak bleef en keer op keer recidiveerde, soms meteen na vrijlating. Dat wil zeggen dat jarenlang zonder enig succes zorg en aandacht ging naar een volhardende harde kern. Zo viel ik van de ene in de andere verbazing. Want hoewel het basisidee achter de aanpak – een combinatie van zorg op maat en stevige aanpak – goed was doordacht en duidelijk inging tegen de eenzijdige oriëntatie op lik op stuk zoals die jarenlang vanuit de politiek werd voorgestaan, bleken er fundamentele fouten in de uitwerking te worden gemaakt. Hier wreekte zich van meet af aan het gebrek aan dialoog met de wetenschap, met name met inzichten vanuit desistance-studies, gericht op de vraag wat jonge criminelen doet stoppen en een andere weg doet inslaan. Vanuit die kennis traden meteen twee cruciale fouten in de aanpak aan het licht: het opjaagbeleid en de brussenaanpak.

Wat het opjaagbeleid betreft is het typerend dat de deelnemers voortdurend werden aangehouden en dat daar vervolgens slechts een fractie van werd voorgeleid aan de rechter-commissaris en daarvan weer bij een fors deel de vordering werd afgewezen. Deze personen voelden zich hierdoor dus nog onaantastbaarder en deze aanpak werd door hen en hun omgeving, niet ten onrechte, ook nog eens als onrechtvaardig en discriminerend opgevat. Dit werkt contraproductief, zoals de Amsterdamse rechter Ronny van de Water in 2016 concludeerde, aangezien het de overheid als vijand neerzet en daarmee de andere component van deze aanpak – hulpverlening en samenwerking met de persoon en diens (familie)omgeving – frustreert.

Van meet af aan was de Top600-aanpak ook gericht op jongere broertjes en zusjes van de deelnemers op de lijst. Al heel vroeg werd erop gewezen dat de wetenschappelijke onderbouwing voor een dergelijke ‘voorzorg’-aanpak flinterdun was, dat duidelijke evaluatiecriteria ontbraken en dat men zich hiermee blind toonde voor de vraag of zo’n aanpak wel proportioneel is. Onderzoek laat zien dat veel brussen heel andere keuzes maken dan hun criminele broer, zeker als ze (meestal in tegenstelling tot hun broer) redelijk kunnen meekomen op school, tenzij ze opgroeien in een crimineel nest. Nergens werd echter duidelijk dat deze voorzorg zich beperkte tot kinderen die opgroeien in een familie waar crimineel gedrag als normaal werd beschouwd. Een van de lessen uit ons onderzoek is juist dat, als we bij de gezinnen van jonge veelplegers kans willen maken om een geïntegreerde aanpak van stevig optreden en intensieve zorg met succes te realiseren, als uitgangspunt moeten nemen dat de jongere brussen met rust worden gelaten en dat we begrip moeten tonen voor de last die het wangedrag van de oudere broer op hun schouders legt. Uiteraard dient te worden ingegrepen als daar concreet aanleiding toe bestaat. Maar zonder serieuze aanwijzingen in die richting lopen we het risico dat ook deze aanpak contraproductief uitwerkt en dat de hulpverlening geen poot aan de grond krijgt.

Op haar beurt besloot burgemeester Halsema nog een categorie aan het programma toe te voegen: drugsdealers. Daarmee is de aanpak bepaald niet duidelijker geworden. Het was verstandiger geweest als de gemeente na de eerste kritische publicaties in gesprek was gegaan met onafhankelijke onderzoekers, de politiek-ideologische lading was losgelaten, de lijst was opgeschoond en het programma fundamenteel was bijgestuurd. Halsema stelt in reactie op het WODC-rapport dat het nog te vroeg is om verregaande conclusies te trekken. Het omgekeerde is het geval. Het is de hoogste tijd om eindelijk open en eerlijk te reflecteren op deze aanpak en alsnog over te gaan tot ingrijpende aanpassingen.

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *