Naar een smartphonevrije kindertijd?

Delen:

 

‘Laat ouders in de vakantie maar eens nadenken of ze hun kinderen überhaupt een smartphone willen geven’, tekende de NRC begin juli op uit de mond van twee bezorgde ouders, journaliste Danielle Batist en actrice Thekla Reuten. Zij maken zich sterk om hun kinderen zo lang mogelijk weg te houden van het internet, maar niet alleen hun eigen kinderen. Ze proberen andere ouders daar eveneens toe aan te zetten, onder meer via hun website smartphonevrijopgroeien.nl, vanuit de overtuiging en ervaring dat je terughoudendheid in de omgang met smartphones nooit voor elkaar krijgt zonder de handen ineen te slaan: ouders, maar ook scholen en overheid.

Het initiatief van Batist en Reuten sluit perfect aan bij de visie van de Amerikaanse sociaalpsycholoog Jonathan Haidt, die zich in zijn recent verschenen boek Generatie angststoornis. Wat de sociale media met onze kinderen doen eveneens zorgen maakt over de (te) jeugdige blootstelling aan het internet door de beschikbaarheid van smartphones. Met nog meer stelligheid dan de ouders, maar ook met concrete voorstellen voor wat ouders, scholen, overheid en techbedrijven zouden kunnen doen, zet hij zijn bezwaren tegen smartphones uiteen. Daarbij voorziet hij de critici van de smartphone van een schat aan onderzoek waarmee ze hun punt kunnen onderbouwen.

Maar wat is er eigenlijk mis met (het gebruik van) smartphones? En maken we niet allemaal gebruik van het internet en is het dan niet raar om kinderen de toegang te ontzeggen?

Haidts betoog begint niet bij een afkeer van smartphones en/of internet, maar bij de vaststelling dat er de laatste jaren onder jonge mensen steeds meer psychologische problemen worden geconstateerd. Niet zonder gevoel voor dramatiek spreekt hij van ‘een golf van lijden’ onder tieners, die zich uitdrukt in een hausse aan mentale aandoeningen, met depressie, angststoornissen, slaapproblemen, zelfbeschadiging en suïcide als meest in het oog springende problemen. Dit is een trend die niet alleen in de Verenigde Staten is geconstateerd, maar in de meeste Westerse landen, waaronder ook Nederland.

Op het eerste gezicht lijkt de corona-epidemie, met zijn lockdowns, hier een rol te spelen, maar volgens Haidt heeft corona de trend wellicht verscherpt, maar niet veroorzaakt. Daarvoor zoomt hij in op de generatie die tussen 1995 en 2010 is geboren: generatie Z. Deze generatie is de eerste die kort vóór 2010 aan de puberteit is begonnen, waarmee hun adolescentie samenviel met de komst van de iPhone en het nieuwe tijdperk van de hypervirale sociale media. Generatie Z kent niet een wereld zonder smartphones en internet.

Vervolgens laat Haidt zien hoe het gedrag van adolescenten sindsdien ingrijpend is veranderd, met een enorme toename van schermtijd, afname van (fysieke) sociale contacten, maar ook een afname van buitenactiviteiten en het vrije spel. Paradoxaal genoeg zijn volwassenen die buitenactiviteiten steeds meer als gevaarlijk gaan zien, controleren en beperken, terwijl ze steeds minder controle uitoefenen over de toegang tot de virtuele wereld. Zo hebben veel adolescenten al een heel scala aan pornografische beelden kunnen zien voor ze ook maar een eerste voorzichtige zoen aan een vriendje of vriendinnetje hebben gegeven.

Over de toegang tot porno willen ouders zich nog weleens zorgen maken, maar goed beschouwd hebben kinderen tegenwoordig toegang tot alle aspecten van de digitale werkelijkheid, die dan ook nog vaak gedicteerd worden door openlijke dan wel verborgen (commerciële) motieven. Iedereen weet hoe lastig het kan zijn om je aan het scherm te onttrekken, maar adolescenten zijn door hun nog niet uitontwikkelde executieve functies extra gevoelig voor de aanzuigende werking van het beeldscherm. Internetbedrijven weten dat maar al te goed. Zij doen er nauwkeurig studie naar en zetten hun kennis in om jonge mensen aan het scherm te kluisteren.

Volgens Haidt gaat dit zo ver dat de ontwikkeling van de executieve functies er chronisch door (kunnen) worden verstoord, waarmee de afhankelijkheid van het scherm bij jonge mensen alle kenmerken van een verslaving heeft.

Generatie Z is daarmee de eerste generatie die onder deze condities opgroeit en Haidt laat uitvoerig zien wat de gevolgen daarvan zijn. Zo is de wederzijdse afstemming in de ouder-kindinteractie er ingrijpend door veranderd, waarbij ouders trouwens net zozeer worden afgeleid door hun smartphone als hun kinderen (waar ironisch genoeg kinderen zich al evenzeer over beklagen als ouders over hun kinderen).

De belangrijkste effecten zijn echter die op de mentale gezondheid van jongeren, waarbij de cijfers laten zien dat de gevolgen voor meisjes ernstiger uitpakken dan voor jongens. Juist omdat meisjes meer op sociale interactie en hun positie in sociale groepen zijn gericht, ondervinden zij ook het duidelijkst de nadelige kanten van het schermgebruik.

In vergelijking met jongens, die vaak externaliserend gedrag laten zien, zien we bij meisjes sinds jaar en dag juist meer internaliserende problemen en dat vinden we terug in de cijfers over depressie, angststoornissen en zelfbeschadiging. Maar het opmerkelijke is dat er bij jongens de laatste jaren een toename van internaliserende problemen valt waar te nemen. Juist jongens lijken daarbij het zelfvertrouwen over hun handelen in de fysieke wereld te verliezen. Bovendien constateert Haidt dat jongens steeds meer moeite hebben om de overgang van de adolescentie naar de volwassenheid te maken; misschien wel bij uitstek een signaal dat hun ontwikkeling is verstoord.

Haidt typeert deze hele trend als een rewiring of childhood – waarin de kinderlijke ontwikkeling niet meer play-based, maar phone-based is – en roept ouders, scholen, overheid en techbedrijven op de kindertijd weer terug te geven aan kinderen.

Concreet betekent dit dat ouders hun kinderen niet vóór hun veertiende van een smartphone zouden moeten voorzien, terwijl toegang tot sociale media niet vóór het zestiende levensjaar toegestaan zou moeten worden. Scholen moeten smartphonevrij worden, overheden moeten regels en wetten stellen en techbedrijven moeten hun verantwoordelijkheid nemen en bijvoorbeeld zorgvuldiger aan leeftijdsverificatie doen.

Danielle Batist en Thekla Reuten zullen het ongetwijfeld onderschrijven, maar realiseren zich dat het alleen gaat werken als ouders (en scholen) de handen ineenslaan en dat is precies wat zij hopen te bewerkstelligen met hun initiatief Smartphonevrij Opgroeien.

Alles bij elkaar voldoende stof om de komende vakantieweken eens rustig over na te denken en wellicht samen met uw kinderen eens te kijken of het ook lukt de smartphone links te laten liggen. Mocht u dan – om af te kicken – nog wel wat in en om handen willen hebben, dan kunt u mooi het boek van Haidt gaan lezen. Dat geeft dan ook nog munitie om anderen te overtuigen van het belang van een smartphonevrije kindertijd.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *