Jeugdcriminaliteit en te weinig politie

Delen:

André van der Laan wees in zijn oratie eind vorig jaar niet alleen op de scherpe daling van de jeugdcriminaliteit sinds het begin van deze eeuw.

Hij wees ook op de opkomst van het fenomeen van ‘the risky child’, dat hier eigenlijk haaks op staat. Dit betreft een vorm van ‘netwidening’, waarbij de aandacht niet wordt gericht op jongeren die al enkele malen met de politie in aanraking zijn gekomen en echt op het criminele pad terecht dreigen te komen, maar juist op jongeren die nog geen delicten hebben gepleegd, maar geacht worden risico te lopen met name als ze in kwetsbare buurten wonen. Daarbij gaat de aandacht ook naar twaalfminners ‘die zouden kunnen afglijden in de criminaliteit.’ Juist op dit mistig terrein wordt op talloze plaatsen geëxperimenteerd met interventies waarvan volstrekt onbekend is of ze werken en worden zelfs interventies ingezet waarvan duidelijk is dat ze niet werken.

Het beleidsmatig enthousiasme voor dergelijke lokale aanpakken sluit aan op het breed gevoelde idee dat we niet met een afname maar juist met een toename van riskant en crimineel gedrag van jongeren te maken hebben. Deze onjuiste voorstelling – ‘ze worden steeds jonger en steeds harder’ – wordt met name voortdurend aangejaagd door verschillende media, zoals ik in mijn boek Criminele jeugd laat zien.
Begrijpelijkerwijze wordt door sommigen nu gewezen op het bericht van Pointer dat deze maand verscheen, waarin wordt gemeld dat in een groot aantal gevallen politieonderzoek is gestopt vanwege personeelstekort. Dat roept uiteraard de vraag op of de daling van de criminaliteitscijfers in het algemeen en ook van de jeugdcriminaliteit niet voor een belangrijk deel is veroorzaakt door achterwege blijven van nader politieonderzoek. Echter, als we naar de cijfers in het meest recente WODC-rapport kijken en daarbij rekening houden met gebrekkige politieregistraties, dan ligt het aantal jeugdige delinquenten nog altijd een flink stuk lager dan 10 jaar geleden, laat staan als we dat aantal vergelijken met het begin van deze eeuw.

Dat wil niet zeggen dat de personeelstekorten bij de politie niet zorgelijk zijn en niet dringend om aandacht vragen. Allereerst geldt dat uiteraard voor al degenen die slachtoffer zijn geworden van een ernstig delict zonder dat daar verder onderzoek naar is gedaan. Maar deze tekorten zijn ook zeer zorgwekkend met het oog op de toekomst. De afgelopen jaren zijn honderden miljoenen gegaan naar talloze lokale, nauwelijks onderbouwde, laat staan zorgvuldig gevolgde en geëvalueerde interventies, voor een belangrijk deel gericht op de ‘risky child’ en voor een groot deel onder de minstens zo vage noemer ‘voorkomen van ondermijning’. Zo is met forse subsidies van de landelijke overheid maar zonder landelijke regie uitgebreid geëxperimenteerd met bestuursrechtelijke interventies, waarbij nogal eens de rechtsbescherming van burgers terzijde is geschoven.
Intussen dreigen er de komende jaren grote tekorten te ontstaan bij het gewone politiewerk. Dat heeft bijvoorbeeld als wrange uitkomst dat een zeer degelijk en positief geëvalueerde politie-interventie, genaamd de Politiereprimande voor minderjarige first offenders van lichte feiten, landelijk amper van de grond komt. In mijn boek laat ik zien dat een van de bemoedigende uitkomsten van het onderzoek naar de werkzaamheid van deze interventie juist de enthousiaste inzet en professionele betrokkenheid van de agenten bij deze aanpak is. Dit is een duidelijk voorbeeld van belangrijk politiewerk op het gebied van de reactie op jeugdcriminaliteit waarvoor royaal tijd beschikbaar zou moeten komen.

In plaats van vage praat over de lokale aanpak van ondermijning en over twaalfminners die dreigen af te glijden in de richting van de criminaliteit en tegelijkertijd stoere taal over het aanpakken van de ouders van kinderen die het verkeerde pad op dreigen te gaan en voorstellen om de strafrechtelijke ondergrens te verlagen, zou de politiek veel meer oog moeten hebben voor de tekorten bij de politie, net als voor de tekorten in de zorg en in het onderwijs. Het is te hopen dat na alle verkiezingsretoriek in de komende formatiebesprekingen serieus aandacht aan deze problemen wordt besteed en voldoende extra middelen beschikbaar worden gesteld, met oog voor de feiten zonder dat daarbij steeds weer routineus wordt gewezen op zogenaamd sterk toenemende jeugdcriminaliteit.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *