Ido Weijers
Op de dag dat staatssecretaris Van Rijn tevreden aankondigt dat alle contracten tussen gemeenten en zorgaanbieders rond zijn, bood Nieuwsuur een pijnlijk inkijkje in de diepe rafelranden van zijn beleid. Drie uiterst schrijnende gevallen die van het kastje naar de muur worden gestuurd. Niemand die hen kan helpen, niemand die een oplossing weet, instanties die overbezet en onbereikbaar zijn. De afgelopen twee jaar heeft Van Rijn systematisch geweigerd op dergelijke rampscenario’s in te gaan. Voortdurend kregen we te horen dat alles in orde kwam; waarschuwingen uit het veld betroffen slechts ‘ongefundeerde angst voor vernieuwing’. Alle serieuze zorg zou gegarandeerd worden, niemand zou buiten de boot vallen. Inmiddels maken vele duizenden zorgafhankelijken zich grote zorgen over wat hen het komend jaar te wachten staat. En helaas met reden. Steeds scherper beginnen zich de contouren van een debacle af te tekenen. Intussen werken de politiek verantwoordelijken vooral aan hun verdediging. De gemeenten en de zorgaanbieders krijgen de zwarte piet toegespeeld. Staatssecretaris Teeven heeft gedreigd ’talmende’ gemeenten onder curatele te stellen. De PvdA heeft haar aanhang opgeroepen de gemeenten achter de vodden te zitten. Van Rijn geeft niet thuis. De Tweede Kamer eist opheldering. Maar het is in de eerste plaats de landelijke politiek – kabinet en parlement – die verantwoordelijkheid draagt voor alles wat er mis dreigt te gaan.
We staan aan de vooravond van een ongekend ingrijpende verandering van het sociale domein. Per 1 januari 2015 worden de gemeenten verantwoordelijk voor zowel de zorg voor jeugdigen als voor het nieuwe participatiebeleid en de langdurige zorg. Het besluit om deze drie ingrijpende decentralisaties op zeer korte termijn tegelijkertijd te laten ingaan en tevens gepaard te laten gaan met drastische bezuinigingen was een typische, snelle ‘keukentafelbeslissing’. Vanaf het eerste begin is er van alle kanten uit het veld gewaarschuwd voor het moordende tempo. Desondanks week het kabinet geen centimeter van de geplande tijdlijn en ging het parlement akkoord.
Anderhalf jaar geleden sprak ik in NRC-Handelsblad de vrees uit dat de voor 1 januari 2015 geplande overheveling van de jeugdzorg naar de gemeenten desastreus zou uitpakken. Er was veel meer tijdnodig om alles fatsoenlijk te regelen, de problematiek werd mateloos onderschat. Sindsdien klonken er keer op keer en vanuit de meest uiteenlopende hoeken waarschuwende geluiden. Er kwam een breed gedragen handtekeningenactie op gang. Op een hoorzitting in de Eerste Kamer werd van de kant van de zorginstellingen, de zorgverzekeraars, hoogleraren en de kinderombudsman gezamelijk om uitstel verzocht. Na de zomer richtte Jeugdzorg Nederland zich met een vergelijkbare noodkreet tot het kabinet. Steeds luidde het antwoord van Van Rijn: ‘Er is geen reden tot zorg, alles komt in orde’. Het kabinet hield onverkort vast aan het gestelde tijdsschema; Tweede en Eerste Kamer bleven muisstil.
Pas vlak voor de zomer, een half jaar voor de geplande overheveling (!) kregen de gemeenten van de regering te horen hoeveel geld zij beschikbaar zouden hebben voor de jeugdzorg. Zonder ervaring op dit terrein en vaak zonder kennis dienden zij luttele maanden later contracten met de zorgaanbieders rond te hebben. Ver vantevoren kon men zien aankomen dat dit niet zou lukken. Toen die constatering onontkoombaar was geworden, verlegde de regering de datum waarop de contracten rond zouden moeten zijn naar 1 november. Mogen we nu aannemen dat alles goed en overzichtelijk is geregeld en dat niemand buiten de boot valt?
De commissie Geluk, die het overhevelingsproces in de jeugdzorg begeleidt, sprak onlangs de verwachting uit dat zorginstellingen zullen omvallen met langere wachttijden als gevolg. Ouders van een kind dat jeugdzorg ontvangt vanuit een financieel kwetsbare instelling moeten zich volgens haar serieus zorgen gaan maken. Een aantal instellingen heeft vanwege de voortdurende onzekerheid zijn deuren al moeten sluiten. De meeste regionale aanbieders van jeugdzorg verwachten substantieel minder budget beschikbaar te hebben, terwijl er nauwelijks zicht is op een overeenkomstige afname van zorgvragen. Talloze instellingen hebben zich inmiddels gemeld bij de net opgerichte Transitie Autoriteit Jeugd, omdat ze financiele problemen voorzien.
Volgens de rekenkamers van de vier grote gemeenten ontbreekt er een goede infrastructuur voor het beoogde, nieuwe jeugdbeleid en vergt zo’n infrastructuur, zoals door mij indertijd geschetst, grote investeringen die niet snel kunnen worden terugverdiend. Financieel en administratief deskundigen voorspellen een administratieve chaos vanwege de berg gedetailleerde beschikkingen die de nieuwe wijkteams moeten maken over het aantal verwijzingen naar specialistische zorg. Gemeenten en zorginstellingen verslikken zich in eindeloos overleg.
Er is kortom geen enkele reden om aan te nemen dat het allemaal goed komt. We stevenen met open ogen af op een ramp. Duizenden zorgafhankelijken zullen zich de komende weken alleen maar radelozer voelen. Instanties zijn inmiddels overbelast, niet voorbereid en niet in staat om op talloze ingewikkelde vragen antwoord te geven. Telefoons van verontruste ouders en andere familieleden zullen onbeantwoord blijven en dat zal in 2015 nog lang doorgaan. Het is de landelijke politiek die hiervoor de volle verantwoordelijkheid draagt. Het kabinet heeft zich van meet af aan doof gehouden voor alle zorgen en kritische rapporten en voor de brede en luide roep om uitstel. Het parlement pruttelde en liet het gebeuren.
Ido Weijers is hoogleraar Jeugdbescherming aan de Universiteit Utrecht