Minister De Jonge bevindt zich in een lastige positie. Als oud-wethouder jeugdzorg in Rotterdam behoorde hij tot degenen die beweerden dat de gemeenten met veel minder geld toe konden als zij de verantwoordelijkheid zouden krijgen voor de jeugdzorg. De zorg zou beter worden, toegankelijker, effectiever en efficiënter. Terwijl deskundigen waarschuwden voor de risico’s, de haast en de onverantwoorde bezuinigingen, drong hij aan op met spoed doorzetten van de transitie. Nu duidelijk is dat de hele operatie tot een ongekende crisis in de jeugdzorg heeft geleid – vanwege onhoudbare kosten voor de gemeenten, gigantisch toegenomen bureaucratie, toenemende wachtlijsten voor specialistische zorg en massale onvrede onder de jeugdzorgwerkers – moet hij proberen daarop zonder al te veel gezichtsverlies terug te komen. Voorlopig lijkt hij dat vooral te doen met bluf.
De bonden willen dat de gemeenten er structureel 750 euro voor de jeugdzorg bij krijgen en ze verlangen eenmalig 200 miljoen euro voor een arbeidsmarktfonds. De Jonge doet dit af als een ‘optelsom niet alleen van appels met peren (…) daar gaat een halve fruitmand doorheen.’ De VNG maakt duidelijk dat de gemeenten geen genoegen nemen met de door de minister voorgestelde incidentele tegemoetkoming van 390 miljoen. Niet onbegrijpelijk, sinds uit een recente studie in Binnenlands Bestuur blijkt dat de gemeenten dit jaar ruim een miljard tekort komen … Minister De Jonge antwoordt ‘dat geld alleen nooit het probleem kan zijn.’ Maar dat beweren de lokale bestuurders ook niet. Na de brandbrief van de VNG op 8 mei verscheen er een week later nog een brandbrief van een enorm aantal wethouders met dezelfde politieke kleur als de coalitiepartijen. Opvallend is juist dat zij behalve dat ze structureel meer geld willen, ook pleiten voor een beter en efficiënter stelsel van jeugdzorg.
Hier zit voor De Jonge het moeilijkste punt. Kan hij onder verwijzing naar de tekorten bij de gemeenten nog relatief makkelijk bij collega Wopke Hoekstra aandringen op extra middelen, veel moeilijker ligt dat met de claim van meer centrale sturing. Dat was immers precies wat hij als wethouder faliekant afwees! Daarom houdt hij het voorlopig bij vage, algemene suggesties als: ‘Er is veel ruimte om de sturing van de jeugdzorg en de samenwerking in regio’s te verbeteren.’
De kapitale fout die indertijd is gemaakt was dat men meende dat de overheid op dit gebied geen centrale verantwoordelijkheid meer diende te hebben, dat alles aan de gemeenten en de markt kon worden overgelaten. Dat heeft er enerzijds toe geleid, dat de specialistische zorg ernstig in de knel is geraakt, instellingen omvallen of dreigen om te vallen – zoals deze week Juzt in Brabant – waardoor hele regio’s verstoken raken van dergelijke zorg. Anderzijds heeft dat geleid tot wildgroei aan lichte vormen van jeugdhulp. De Jeugdwet stelt geen grenzen aan de jeugdzorg. Niemand weet waar de zorgplicht van de gemeente ophoudt. De wijkteams gingen vanaf 2015 aan de slag vanuit de gedachte ‘wees laagdrempelig, richt je ook op lichte problemen, als oma oppast geef haar dan een PGB en ga op zoek naar nieuwe (‘out of the box’) aanbieders.’ Zo zien we nu gemeenten die betalen voor ouders om hun eigen kind te verzorgen, grootouders die oppassen, Human Horse Power, therapie met honden, werken met lama’s, kinderopvang plus, buitenschoolse opvang plus, huiswerkklassen, Boer en Zorg (100.000 euro per jaar per kind), mindfulness voor kinderen en programma’s voor hoogbegaafde kinderen.
Kortom, Hugo de Jonge, wees dapper en stuur krachtig bij. Zet stappen om de noodzakelijke specialistische jeugdzorg overeind en regionaal bereikbaar te houden. En zet stappen om tot een helder en door het veld gedragen kader van jeugdzorg te komen.