We ervaren de afgelopen weken dagelijks dat de verkiezingsstrijd voor de Provinciale Staten over alles gaat behalve over provinciale kwesties. Dat is gênant, omdat er op provinciaal niveau kwesties aan de orde zijn die grote gevolgen hebben voor de burgers. Zo informeert De Groene Amsterdammer van 12 maart jl de lezer over de ongelofelijke rijkdom bij een aantal provincies. Deze rijkdom is vooral het gevolg van de privatisering van de energiebedrijven. Die heeft de lagere overheden zo’n 36 miljard opgeleverd. 23 miljard daarvan ging naar de provincies. Spekkopers waren met name Gelderland met 6 miljard, Brabant: 5 miljard, Overijssel: 3 miljard, Limburg: ruim 2,5 miljard, Friesland: 1,7 miljard en Groningen: 1 miljard. De onderzoeksredactie van De Groene rekent voor dat dat in deze provincies neerkomt op € 3500 a €7000 per huishouden.
Bestuurskundige Klaartje Peters sprak in 2007 al van Het opgeblazen bestuur bij de provincies. Zij constateert dat die opgeblazenheid nu, ondanks de drastische reductie van taken van de provincies, opnieuw wordt uitgeleefd met de energiemiljarden. Van de kant van de landelijke overheid werd van meet af aan begerig gekeken naar diezelfde energiemiljarden. Het rijk heeft beperkingen opgelegd aan de mate waarin provincies over hun eigen geld kunnen beschikken. Vanaf 2013 zijn de provincies verplicht een deel van hun vermogen op de rekening van het rijk te zetten. Bovendien mogen zij niet meer uitgeven dan er binnenkomt (Wet HOF). Inmiddels wordt de laatste regeling omzeild door de oprichting van ‘revolverende’ fondsen, waaruit voor honderden miljoenen leningen aan bedrijven kunnen worden verstrekt. De provincies als regionale gelegenheidsbankiers. Dat werpt een apart licht op deze verkiezingen.
Tegen de achtergrond van de gelijktijdige grootschalige decentralisatieprocessen is dat allereerst een merkwaardige ontwikkeling. Terwijl grote bestuurlijke taken bij de provincies worden weggehaald en ondergebracht bij de gemeenten veranderen de provincies in regionale bankiers. Dit vormt echter niet alleen een merkwaardig en nauwelijks opgemerkt spiegelbeeld van de transitie; het is ook een pijnlijke ontwikkeling. Want terwijl uit diverse berichten duidelijk wordt dat gemeenten en zorginstellingen met grote financiële problemen kampen, als gevolg van drastische Haagse bezuinigingen en van de enorme hoeveelheid extra taken die zij van de provincies hebben overgenomen, vermeien de provincies zich met ‘leuke dingen’. Terwijl gemeenten de komende tijd steeds meer ‘nee’ zullen moeten verkopen op talloze zorgvragen en zorginstellingen omvallen of drastisch moeten bezuinigen en hun duurste, want meest ervaren personeel moeten ontslaan, hebben de kandidaat provinciebestuurders heel andere zorgen aan hun hoofd. Zou het niet aardig zijn als het in de nationale verkiezingsdebatten nu eens daarover zou gaan?