Neem de stem van het kind in de knel serieus

Delen:

Op vrijdag 14 november werd in Maassluis een druk bezochte en geanimeerde werkconferentie over kinderrechten georganiseerd. De organisatie was in handen van drie gemeenten – behalve Maassluis ook Schiedam en Vlaardingen. De aanleiding was het drama betreffende het pleegzorgmeisje in de laatste gemeente. Ik was uitgenodigd voor een lezing vanwege mijn een na laatste boek – Wat het zwaarst weegt. Professionals en de autonomie van het kind

Op verzoek van de organisatie legde ik het accent in mijn verhaal op de pedagogische vraag, hoe we het beste kunnen communiceren en serieus ingaan op de stem van het kind dat ernstig klem zit. In gesprek met de aanwezigen spitste de aandacht zich echter al vrij snel toe op het veel complexere onderwerp dat centraal staat in dat boek, namelijk de mogelijke spanning tussen de inbreng van het kind aan de ene kant en wat jeugdbeschermers en andere professionals van hun kant soms als het belang van het kind zien, waarbij dat belang lang niet altijd strookt met de wensen van het kind. Kortom, in termen van kinderrechten: de verhouding tussen artikel 12 en artikel 3 uit het internationaal kinderrechtenverdrag.

Ik gaf voorbeelden van situaties waarin door professionals soms dwars tegen de stem van het kind wordt ingegaan, omdat zij menen dat het kind of de jongere weliswaar een duidelijke eigen mening heeft, maar dat wat de minderjarige wenst niet in diens belang is, omdat deze daarmee ontwikkelingsrisico loopt. De gedachtewisseling spitste zich al snel toe op de ingreep waarbij deze spanning tussen de wens van het kind en de professionele inschatting van het belang van dit kind het meest pijnlijk naar voren kan komen: de uithuisplaatsing.

In de interessante discussie die vervolgens onder de aanwezigen ontstond, tekenden zich vooral twee stevig tegenover elkaar staande standpunten af. Aan de ene kant werd door enkele professionals met stelligheid geponeerd dat lang niet alle kinderen in staat zijn om wat ze nu echt willen te verwoorden. Zo kunnen kinderen soms uitdrukkelijk stellen dat ze thuis willen blijven wonen, terwijl er tegelijkertijd overduidelijk signalen zijn dat ze bijvoorbeeld angstig zijn voor een van hun ouders, klappen krijgen of voortdurend met grillig gedrag van hun ouders te maken hebben. Bovendien zouden met name jonge kinderen door hun ouders sterk onder druk kunnen worden gezet om naar buiten aan te geven dat ze thuis willen blijven wonen, als hen dat al niet jarenlang is ingeprent. 

Daartegenover werd vooral door enkele ervaringsdeskundigen gesteld dat de wens van het kind niet terzijde kan worden geschoven, dat het niet aangaat om een beslissing te nemen waar het kind het overduidelijk niet mee eens is. We weten immers dat het met nogal wat kinderen die uit huis worden geplaatst, zeker wat betreft degenen die het daar niet mee eens zijn, uiteindelijk niet bepaald goed gaat. En met de huidige ontwikkeling van de jeugdbescherming en alle onzekerheden, wisselingen en gebrek aan regelmatige begeleiding zou een uithuisplaatsing tegen de uitdrukkelijke wens van het kind juist een onverantwoord risico inhouden. Tenslotte was zeer relevant dat erop gewezen werd dat als uit huis geplaatste kinderen meerderjarig worden, ze meestal wat betreft opvang aangewezen zijn op het gezin waar ze nou juist in de achterliggende jaren uit weg zijn gehaald.

Ik begrijp de zorgen die de motivatie vormen voor het eerste standpunt. Maar mijn redenering sluit iets meer aan bij het tweede standpunt, al vind ik dat onvoldoende. Ik denk dat we onder de huidige, uiterst penibele condities sowieso extreem terughoudend moeten zijn met uithuisplaatsing. Dat wil zeggen, aanmerkelijk terughoudender dan tot op heden gebruikelijk is. Dat geldt wat mij betreft in elk geval voor situaties waarin het kind duidelijk maakt daar niets voor te voelen, ook en zelfs al zijn er diverse zorglijke signalen in de opvoedingssituatie van het kind. 

Uitgangspunt dient te zijn dat we de stem van het kind serieus nemen en uitdrukkelijk betrekken in de besluitvorming, of het oordeel nu uiteindelijk wel of niet volledig in lijn is met de wens van het kind. Het is pedagogisch onverantwoord als we het kind – of het nu 17 is of 4 – voorstellen als een individu met een soort ‘vals bewustzijn’, dat we daarom niet volledig serieus hoeven te nemen. We moeten niet ‘boven het kind’ gaan staan en ons aanmatigen dat wij een beslissing kunnen nemen of voorstellen waarvan we met zekerheid kunnen zeggen dat die voor het kind beter zal uitpakken.

Cruciaal is naar mijn mening echter dat we in een dergelijke situatie veel actiever samen met het kind moeten zoeken naar tussenoplossingen. Daar ligt nu precies het serieus nemen van het kind. Blijf in gesprek. Koers in zo’n geval niet op uithuisplaatsing, maar laat het kind evenmin in de steek. Zet in op regelmatige opvang in de buurt, bij familie, vrienden, mensen die bereid zijn om één of twee of meer dagdelen in de week dit kind op te vangen. Begeleid het kind en deze kindopvangers daarbij. En bovenal: blijf met het kind in gesprek, zodat duidelijk is dat het kind serieus wordt genomen en dat indien zich eventueel iets wijzigt in diens opstelling, gezamenlijk naar verdergaande alternatieven gezocht kan worden.

Tenslotte nog dit: handel niet buiten de rechter om. Laat kind en ouder(s) hierover horen door de rechter en laat een dergelijk opvangbesluit en mogelijke aanpassingen daarin altijd bekrachtigen door de rechter. 

 

,

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *