In Chaam, een kleine gemeente vlakbij Breda, kwam onlangs een gezin wonen met twaalf kinderen, waarvan tien onder toezicht van de jeugdbescherming bleken te staan. Daarmee was in één klap ongeveer het hele zorgbudget van deze gemeente op. De landelijke verdeelsleutel die sinds de transitie wordt gehanteerd voor het budget dat gemeenten beschikbaar hebben voor jeugdzorg houdt geen rekening met dit soort ontwikkelingen. Zo kun je als gemeente sinds de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten in januari 2015 pech hebben. En zo kunnen kinderen en ouders die zorg voor begeleiding van hun kinderen nodig hebben regelmatig pech hebben in kleine gemeenten. Dit is maar een van de frustraties die gemeenten (en hun bewoners) kunnen ervaren bij het geld dat ze beschikbaar hebben voor jeugdzorg. De verdeelsleutel zelf zorgt voor minstens zoveel ergernissen en voor verontrustende ongelijkheid in de kansen op zorg tussen gemeenten. Zo krijgt Zoetermeer, de stad met de meeste kinderen in hulpverlening, maar € 7500 per kind in de zorg en krijgt Urk, de gemeente met de minste zorgenkinderen, € 12.500 per kind meer. In Zoetermeer lopen de tekorten inmiddels op tot ruim 7 miljoen dit jaar.
Deze gegevens komen uit een artikel van twee journalisten verbonden aan Investico, een onafhankelijk platform voor onderzoeksjournalistiek te Amsterdam. Mede namens De Groene Amsterdammer en het AD spraken zij met tientallen betrokkenen: wethouders, zorgaanbieders, cliënten, adviseurs en juristen. En zij vroegen aan alle 390 gemeenten hoeveel geld concreet werd uitgegeven aan jeugdzorg. Uit al dit materiaal rijst het beeld van een ontluisterende chaos. Bijna drie jaar na de invoering van de decentralisatie regent het klachten over de jeugdzorg. Instellingen wijzen naar de gemeente, die te veel op de stoel van de specialist gaat zitten om de kosten in de hand te houden. De gemeente wijst naar het rijk, dat de lokale overheden te weinig geld geeft. De minister houdt stug vast aan het beleid. De wachtlijsten lopen snel op en zorgenkinderen blijven steeds langer verstoken van de juiste zorg.
De gedachte was dat de jeugdzorg met de decentralisatie onderdeel zou worden van de lokale democratie. “De politieke keuzes zijn verplaatst van de Tweede Kamer naar de gemeenteraad: in plaats van kiezen tussen geld naar volksgezondheid of defensie is het nu lantarenpalen, jeugdzorg of de plaatselijke fanfare”, schrijven Bram Logger en Parcival Weijnen in De Groene. “Maar, concluderen zij, die keuzes worden helemaal niet gemaakt.” Uit de cijfers die ze van de gemeenten opvroegen blijkt dat die over het algemeen hun uiterste best doen om binnen de lijnen blijven van het (over het algemeen krappe) budget dat ze van het rijk krijgen. Ze wijzen er op dat de gemeenten daartoe twee mogelijkheden hebben: hard onderhandelen met de inzet om op zo laag mogelijke tarieven uit te komen; en ‘afschalen’, dat wil zeggen, kinderen zoveel mogelijk weghouden bij duurdere, specialistische zorg door vooral goedkoper zorgvormen als opvoedondersteuning of begeleiding aan huis aan te bieden.
Een kijkje in de keuken van het harde onderhandelen op dit terrein wordt geschetst door Tim Robbe, expert op het gebied van gemeentelijke aanbestedingen in het sociale domein. Een psychiater, directeur van een zorginstelling, komt tegenover een gemeente-inkoper te zitten die 10 jaar lang kantoormeubilair heeft ingekocht. “Die vliegt er keihard in, wil zo laag mogelijke tarieven. Zulke contracten werken als je potloden inkoopt, niet als je jarenlang op elkaar bent aangewezen om gezamenlijk de jeugdzorg te hervormen.” Vorige maand werd de gemeente Tilburg door de rechter teruggefloten omdat ze een te laag tarief voor een hooggespecialiseerde instelling bood. Robbe voorspelt dat nu veel meer instellingen naar de rechter zullen stappen om een hoger tarief af te dwingen.
Afschalen gebeurt onder meer door budgetplafonds in te stellen. Is het plafond bereikt dan komen cliënten pas volgend jaar aan de beurt. Een andere manier is het afsluiten van de verwijsroute naar specialistische jeugdzorg via de huisarts, zoals Amsterdam dit tot verontwaardiging van kinderpsychiaters en huisartsen voor het komend jaar heeft aangekondigd. De voorzitter van de Huisartsenkring Amsterdam zegt hierover in het AD van 13 december: “Als ik iemand met een ernstige longkwaal zie, stuur ik zo’n patiënt direct naar een longarts, met een fatsoenlijke verwijsbrief waarin ook de context aan bod komt. Voor kinderen met mentale problemen wil ik dezelfde werkwijze hanteren; er moet meteen een specialist naar kijken. Die maakt vervolgens een behandelplan, na een uitgebreider gesprek.”
Het is treurig dat deze problematiek tot een kwestie van lokaal beleid is gemaakt en daarmee in feite politiek geneutraliseerd. Minstens zou treurig is het feit dat bezuinigingsdrift en participatie- en de medicaliseringsideologie in een onzalige omarming hebben geleid tot voorbijzien aan de realiteit. Er zijn studiereizen naar Scandinavië gemaakt, maar er werd niets van geleerd: ter voorbereiding op dit ingrijpende decentralisatieproces zijn kleine gemeentes niet samengevoegd, werden ingrijpende bezuinigingen op voorhand ingeboekt en niet meer gecorrigeerd in plaats van rekening te houden met omvangrijke reorganisatiekosten, zijn gemeenten en zorgaanbieders aan hun lot, het lot van de markt overgelaten en heeft het rijk elke regie losgelaten. Toch laten de Scandinavische landen zien dat het heel anders kan. Door het oordeel over de zorg juist in een vroeg stadium aan een onafhankelijke, hoogopgeleide expert over te laten, door het gedoe met aanbestedingen te stoppen en door de tarieven landelijk en voor iedereen hetzelfde vast te stellen.